ECLI:NL:GHAMS:2015:3935

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
200.165.785/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens overlast door huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot ontruiming van een huurwoning. De appellante, Stichting Volkswoningbouwgroep Wooncompagnie (SVW), had de vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die overlast veroorzaakte voor de buren. De zaak begon met een kort geding dat SVW had aangespannen tegen de huurder, die zich niet hield aan de huurovereenkomst en de verplichting om zich te laten begeleiden door de GGD. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering afgewezen, maar SVW ging in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter te terughoudend was geweest en dat er voldoende bewijs was van de overlast die de huurder veroorzaakte. De huurder had herhaaldelijk geweigerd om samen te werken met de GGD en had geen contact meer met hen, ondanks dat dit een voorwaarde was van de huurovereenkomst. Daarnaast waren er meerdere klachten van buren over de overlast, waaronder schreeuwen en bedreigingen. Het hof concludeerde dat de huurder ernstig tekortgeschoten was in zijn verplichtingen en dat de ontruiming van de woning gerechtvaardigd was.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering tot ontruiming toe, met een termijn van vier weken voor de huurder om de woning te verlaten. Tevens werd de huurder veroordeeld tot terugbetaling van bedragen die SVW aan hem had voldaan, en tot betaling van de proceskosten in beide instanties. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.165.785/01 KG
zaak/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 3706707 \ VV EXPL 14-132
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 september 2015
(bij vervroeging)
inzake
de stichting
STICHTING VOLKSHUISVESTINGSGROEP WOONCOMPAGNIE
gevestigd te Hoorn,
appellante,
advocaat: mr. A.G. Koster te Zaandam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna SVW en [geïntimeerde] genoemd.
SVW is bij dagvaarding van 20 februari 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 januari 2015, in kort geding gewezen tussen SVW als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Van de zijde van SVW zijn op 12 en 24 augustus 2015 en van de zijde van [geïntimeerde] op 6 en 19 augustus 2015 nog producties ingekomen.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 augustus 2015 doen bepleiten, SVW door mr. T. Kroese, advocaat te Zaandam en [geïntimeerde] door mr. P.J. van de Pol, advocaat te Haarlem. Mr. Kroese heeft gepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
SVW heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en [geïntimeerde] zal veroordelen:
- om binnen twee dagen na betekening van dit arrest tot ontruiming van de woning aan de [adres] over te gaan, zulks met machtiging van SVW om, als [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft, deze ontruiming zelf op kosten van [geïntimeerde] te bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm;
- om al hetgeen SVW ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan terug te betalen aan SVW, met rente;
- in de kosten van beide instanties, met nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “De feiten”, a tot en met i de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van deze zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat, en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
a. SVW heeft met ingang van 23 augustus 2012 aan [geïntimeerde] verhuurd de woonruimte aan de [adres] . Op de huurovereenkomst zijn van toepassing de Algemene Huurvoorwaarden van 1 oktober 2005. Artikel 7 lid 4 van de Algemene Huurvoorwaarden luidt als volgt:
“Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich met toestemming van huurder in het gehuurde bevinden.”
b. In aanvulling op de huurovereenkomst zijn partijen bij aanhangsel het volgende overeengekomen:
- Het aanhangsel vormt onlosmakend een onderdeel van de hierboven genoemde huurovereenkomst.
- De huurder zorgt ervoor dat er aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of derden die zich in het gehuurde bevinden.
- De huurder verplicht zich te laten begeleiden door de GGD, de heer [A] voor zolang wordt nodig geacht door de GGD.
- Indien huurder zich niet houdt aan de bovenstaande bepalingen, zal de verhuurder zo snel mogelijk, en met gebruik van dit aanhangsel, de zaak in handen geven van de advocaat en de rechter verzoeken een ontruimings- en ontbindingsvonnis uit te spreken. Indien en zo gauw een gerechtelijk vonnis is uitgesproken zal de verhuurder daadwerkelijk tot ontruiming overgaan.
c. Op 6 maart 2014 heeft SVW een melding van overlast ontvangen van de buurman van [geïntimeerde] . Bij deze melding is een proces-verbaal van aangifte bijgevoegd waarin het volgende staat vermeld:
“Ik kom aangifte doen van Belediging, Racisme en vernieling van een raam in mijn woning. De woning is een huurwoning van de Wooncompagnie. Ik woon op de [adres] . Dit is een flat van 2 verdiepingen hoog. Naast mij, op huisnummer [nummer] woont een buurman die ik niet van naam ken. Hij is daar nog geen jaar geleden komen wonen. Sinds hij daar is komen wonen ondervinden wij geluidsoverlast van hem, volgens mij woont hij alleen in de woning. Ik weet dat alle buren bij mij in de flat overlast ondervinden van deze man. Bijna elke dag en dan vooral ’s avonds, ongeveer van 20:00 uur tot 24:00 uur begint de buurman te schreeuwen. Ik hoor hem dan roepen: “Kankerlijer, Tyfuslijer, Teringlijer”. Hij bonkt dan ook op de muur. Het klinkt alsof hij met een hamer op de muur staat te slaan. Dit is al vanaf het begin dat hij hier is komen wonen. (…) Op maandag 6 maart 2014, is hij te ver gegaan. Hij is bij mij op het balkon, aan de achterkant van de woning, geklommen. Wij hebben een gezamenlijk balkon, welke is gescheiden door een schot van ongeveer 1.80 meter hoog. Hij heeft daar, op de ramen van de slaapkamer van mijn 2 kinderen geslagen. Ik hoorde hem roepen: “Kanker Marokkanen, donder op naar je eigen land. Tering Marokkanen, wat doe je hier in Nederland.” Hierna is hij naar de voorkant van mijn huis gelopen. Ik zag dat hij op de voordeur van de woning sloeg. Ook hoorde ik hem roepen: Kanker Marokkanen, donder op naar je eigen land”. Ik zag dat hij het raampje in mijn voordeur had kapotgeslagen. Ik was zelf in de woning met mijn kinderen en mijn vrouw. Ik was aan het wachten totdat hij de woning binnen zou komen. Ik was bang dat hij binnen zou komen. Door dit geweld zijn mijn 4 kinderen en mijn vrouw erg bang geworden. De kinderen durven niet meer in hun slaapkamer te slapen. De durven ook niet meer naar buiten. (…)”
d. Naar aanleiding van deze overlastmelding heeft SVW [geïntimeerde] uitgenodigd voor een gesprek met haar woonconsulent, welk gesprek heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. De uitkomsten van het gesprek heeft SVW bij brief van 21 maart 2014 aan [geïntimeerde] bevestigd.
e. Bij brieven van 17 juni 2014 en 31 juli 2014 heeft SVW aan [geïntimeerde] geschreven dat zij wederom overlastklachten van buren heeft ontvangen en hem gesommeerd direct met deze overlast te stoppen.
f. Op verzoek van SVW heeft de familie [B] woonachtig op nummer [nummer] een logboek bijgehouden, waarin zij uitgebreid hebben beschreven welke overlast zij ondervinden van [geïntimeerde] .
g. In een e-mail van 11 augustus 2014 van de GGD ( [A] ) aan de woonconsulent van SVW met het onderwerp “de heer [geïntimeerde] ” wordt het volgende vermeld:
“(…) Heb vorige week huisbezoek aangekondigd doch weigerde mij te ontvangen, wel een heel gesprek door de telefoon dat hij vindt dat, omdat er een aanhangsel aan zijn contract is (waar ik in genoemd wordt) wooncompagnie er van uit gaat dat hij de boosdoener is.
Wil nu weer in overleg met reclassering hierover doch nog geen contact gehad.
Donderdag j.l. mailde [C] een mutatie van politie.
Dat is de stand van zaken. (…)”
h. Op 14 augustus 2014 heeft SVW [geïntimeerde] wederom uitgenodigd voor een gesprek met haar woonconsulent. [geïntimeerde] is op de uitnodiging niet ingegaan.
i. Een verzoek, geïnitieerd door het Veiligheidshuis Zaanstreek-Waterland (een samenwerkingsverband van organisaties en instanties die zich richten op het terugdringen van overlast en criminaliteit), om ten behoeve van [geïntimeerde] een voorlopige machtiging te verlenen in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen is door de civiele rechter op 12 januari 2015 afgewezen.
j. In een e-mail van 9 februari 2015 van de GGD ( [D] ) wordt het volgende vermeld:
“(…)Wat ik uit het dossier haal:Er is een urgentie aangevraagd voor [geïntimeerde] omdat er sprake was van huiselijk geweld tussen hem en zijn moeder waar hij destijds woonde. Moeder kon er niet meer tegen. Er was een tijdelijk huisverbod. Gezien de psychische toestand (indertijd ingeschat als psychotisch, en nu nog) van Dhr is er vanuit jullie bedongen dat hij een urgentie kreeg mits de GGD hem zou begeleiden. Dhr wilde eigenlijk geen begeleiding maar lijkt akkoord te zijn gegaan omdat dat de voorwaarde was voor een eigen woning. In juli 2012 krijgt hij de woning en in mei 2013 komen de eerste klachten van overlast binnen, bemiddeling met buren is mislukt.
Collega van de GGD heeft in die tussentijd getracht de overlast met cliënt te bespreken en te verminderen. Vanaf augustus 2014 wil dhr geen contact meer met de GGD en dient een klacht in omdat hij vindt dat iedereen hem tegenwerkt en hem de schuld geeft van de overlastklachten. Hij vindt dat de GGD niets doet aan de microfoons die hem afluisteren.(…)”
k. Tot op heden ontvangt SVW overlastklachten over [geïntimeerde] van de buren van nr. [nummer] en [nummer] .

3.Beoordeling

3.1
Met juistheid heeft de kantonrechter overwogen, dat bij de vraag of op grond van een gestelde tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst als voorlopige voorziening in kort geding een vordering tot een zeer ingrijpende maatregel als ontruiming kan worden toegewezen grote terughoudendheid dient te worden betracht, gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte omkleedt. Daarbij komt dat in een kort gedingprocedure geen plaats is voor een diepgaand onderzoek naar de bestreden feiten. Voor de toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn indien in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter tot toewijzing van die vordering zal komen, terwijl bovendien sprake moet zijn van een zodanige ernstige tekortkoming dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
Anders dan de kantonrechter is het hof echter van oordeel dat de gevorderde voorlopige voorziening toewijsbaar is. Daartoe overweegt het hof als volgt.
3.2
Het hof stelt vast dat aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] de door hem met SVW overeengekomen verplichting om zich te laten begeleiden door de GGD niet nakomt. Uit de door SVW overgelegde en hiervoor geciteerde e-mails van medewerkers van de GGD blijkt immers dat [geïntimeerde] geen contact meer wil met de GGD, terwijl deze voorwaarde onderdeel is van de met SVW gesloten huurovereenkomst en het niet aan hem - [geïntimeerde] - was om de begeleiding te beëindigen
3.3
Daarbij komt dat SVW met stukken heeft onderbouwd dat de directe buren (de familie [B] (hierna: [B] ) van nr. [nummer] en de familie [E] (hierna: [E] ) van nr. [nummer] ) veelvuldig hebben geklaagd bij SVW over overlast door [geïntimeerde] . Deze overlast wordt beschreven in, onder meer, het logboek dat [B] op verzoek van SVW heeft bijgehouden en dat loopt tot en met 5 augustus 2015. Daarnaast is door [E] aangifte gedaan van een ernstig incident. Weliswaar is [geïntimeerde] strafrechtelijk vrijgesproken van dit feit, en betwist hij dat hij ter zitting in eerste aanleg zou hebben erkend dat hij het ruitje heeft ingeslagen, maar ter zitting van dit hof heeft [geïntimeerde] in ieder geval wel erkend dat hij op het ruitje in de voordeur van [E] heeft gebonsd en uit zijn memorie van antwoord blijkt dat hij zich (naar hij stelt eenmalig) racistisch heeft uitgelaten. SVW heeft voorts gesteld dat [E] zich (nog altijd) bedreigd voelt en heeft dit onder meer onderbouwd met foto’s waarop is te zien dat [E] zijn balkon heeft gebarricadeerd en met een verklaring van 24 augustus 2015 waarin valt te lezen dat er (nog steeds) wordt gescholden, dat er ’s nachts lawaai is en dat het gezin niet naar buiten durft zonder vader [E] . Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat [geïntimeerde] daadwerkelijk overlast veroorzaakt.
3.4
Daarnaast acht het hof het ook aannemelijk dat [geïntimeerde] , hoewel hij daarop is aangesproken door buren, SVW en instanties zoals het Veiligheidshuis (dat zelfs, zij het vergeefs, een verzoek heeft geïnitieerd tot een voorlopige machtiging in het kader van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen) niet bereid of in staat is zijn gedrag aan te passen. [geïntimeerde] stelt dat ook hij overlast ondervindt van zijn buren, dat hij nu eenmaal anders is dan anderen en dat de huizen erg gehorig zijn. Dit mag zo zijn, het hof constateert dat [geïntimeerde] de oorzaak van dit conflict geheel buiten zichzelf zoekt. Dit werd ook bevestigd door hetgeen [geïntimeerde] ter zitting van dit hof verklaarde waaruit bleek dat hij kennelijk geen rol voor zichzelf zag als het gaat om het voorkomen of terugdringen van overlast. Dat [geïntimeerde] , zoals blijkt uit een brief van 12 mei 2015 contact heeft gelegd met buurtbemiddeling is, gezien de situatie zoals deze uit de stukken blijkt, onvoldoende. Bovendien heeft hij zelf te kennen gegeven niets in buurtbemiddeling te zien met zijn naaste buren, die juist degenen zijn die hebben geklaagd.
3.5
Al met al is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [geïntimeerde] dermate ernstig is tekortgeschoten in zijn contractuele verplichtingen dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Gelet op de belangen van de naaste buren om niet langer met de aannemelijk geachte overlast door [geïntimeerde] te worden geconfronteerd heeft SVW als verhuurder spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
3.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven slagen en dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De gevorderde ontruiming zal worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn op vier weken zal worden gesteld. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen SVW op grond van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan. Ook wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om de woonruimte [adres] binnen vier weken na betekening van dit arrest te ontruimen en ter beschikking van SVW te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo 444 Rv bepaalde;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan SVW van al hetgeen SVW ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van SVW in eerste aanleg begroot op € 216,84 aan verschotten en € 300,- aan salaris en in hoger beroep begroot op € 805,19 aan verschotten en € 2.682,- aan salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, C. Uriot en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 september 2015.