ECLI:NL:GHAMS:2015:3879

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
21 september 2015
Zaaknummer
23-001487-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van poging tot diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder poging tot diefstal met geweld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de poging tot diefstal, waarbij hij samen met een ander geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer. De feiten vonden plaats op 30 november 2014 te Amsterdam, waar de verdachte en zijn mededader het slachtoffer met geweld hebben bedreigd en geslagen om geld af te nemen. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de recidive van de verdachte. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare delicten en behoort tot de zogenaamde Top 600 van veelplegers. Het hof heeft een gevangenisstraf van tien maanden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 45, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-001487-15
datum uitspraak: 10 september 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-741337-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1969,
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 1 cumulatief/alternatief en onder feit 2 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 augustus 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 30 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Snoekjesgracht, in elk geval op of aan de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader eenmaal of meermalen
- voornoemde [slachtoffer] met het lichaam tegen een gevel/muur heeft/hebben geduwd en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- tegen/in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het (boven)lichaam, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer], heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt (terwijl voornoemde [slachtoffer] op dat moment op de grond lag) en/of
- ( daarbij) voornoemde [slachtoffer] (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "give me your money", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( in) de (broek/jas)zak(ken) van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gevoeld en/of doorzocht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring en de straftoemeting komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verbalisant voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte onrechtmatig van zijn vuurwapen gebruik heeft gemaakt als gevolg waarvan de lichamelijke integriteit van de verdachte dusdanig is geschonden dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat verbalisant [verbalisant], die daarover ter terechtzitting in eerste aanleg een verklaring heeft afgelegd, een ander schot heeft gelost dan een waarschuwingsschot, zoals bedoeld in artikel 10a Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, terwijl het hof, anders dan de raadsman, van oordeel is dat het door [verbalisant] geconstateerde feit – een straatroof waarbij fors geweld werd toegepast – geldt als een misdrijf dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit in de zin van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, van die Ambtsinstructie, zodat dit gebruik van het vuurwapen geoorloofd was. Evenmin is aannemelijk geworden dat de verdediging is geschaad door de wijze van verbaliseren van het vuurwapengebruik. Van een onherstelbaar vormverzuim is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.

Bespreking bewijsverweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep dezelfde bewijsverweren gevoerd als in eerste aanleg, zoals weergegeven op bladzijde 3 van het vonnis in eerste aanleg onder het kopje “Het standpunt van de verdediging”.
Het hof verwerpt deze verweren en maakt de desbetreffende bewijsoverwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in het vonnis waarvan beroep op bladzijde 3 tot en met 5 onder het kopje “Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde”, tot de zijne, met uitzondering van de laatste alinea betreffende de vrijspraak van het schoppen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 november 2014 te Amsterdam, op de Snoekjesgracht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geldbedragen, toebehorende aan [slachtoffer], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen voornoemde [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader
- voornoemde [slachtoffer] met het lichaam tegen een gevel hebben gedrukt;
- tegen het gezicht en, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag, tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer], hebben geslagen, gestompt en getrapt;
- daarbij voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Give me your money", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- in de zakken van voornoemde [slachtoffer] hebben gevoeld en de zakken van voornoemde [slachtoffer] hebben doorzocht.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis, met algemene en bijzondere voorwaarden, te weten, - kort samengevat - een meldplicht bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, een klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek voor maximaal 7 weken, opname in een forensisch psychiatrische (verslavings)kliniek, behandeling bij een ambulante forensische kliniek na het afronden van de klinische behandeling voor zijn persoonlijkheidsstoornis, cocaïneafhankelijkheid, impulscontrole en agressieregulatie, verblijf in een nader te bepalen rijksinrichting voor beschermd wonen eveneens na het afronden van de klinische behandeling, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met wijziging van de bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal, waarbij verdachte en zijn mededader stevig geweld hebben gebruikt tegen het slachtoffer. Het slachtoffer is door de verdachte met een harde vuistslag op zijn gezicht tegen de grond geslagen. Terwijl het slachtoffer op de grond lag zijn de verdachte en zijn mededader doorgegaan met het uitoefenen van geweld door het slachtoffer te slaan, stompen en trappen, onderwijl de zakken van het slachtoffer doorzoekend en roepend dat hij hen geld moest geven. Door het ingrijpen van een politieagent, hebben de verdachte en zijn mededader hun misdadige handelen tegen het door alcoholgebruik weerloze slachtoffer moeten staken. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort gewelddadige straatroven daar gedurende langere tijd last van houden. Het slachtoffer heeft, volgens zijn slachtofferverklaring, naast pijn en letsel ook emotionele schade opgelopen. De verdachte en zijn mededader hebben geen enkel mededogen met het slachtoffer getoond; zij werden slechts gedreven door geldelijk gewin. Dergelijke straatroven veroorzaken daarnaast gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De verdachte behoort tot de zogenaamde Top 600. Uit het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 augustus 2015 blijkt dat de verdachte in het verleden al vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor onder andere vermogens- en geweldsdelicten. De verdachte dient op grond daarvan te worden aangemerkt als een recidivist. Uit de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht volgt dat het uitgangspunt bij strafoplegging voor een straatroof met enig geweld en een verbale bedreiging voor een recidivist een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden dient te zijn.
Het hof is van oordeel dat aan de verdachte een hogere gevangenisstraf moet worden opgelegd dan uit de oriëntatiepunten volgt. Het hof acht het strafverzwarend dat het feit is begaan tezamen met een ander tegen een weerloos slachtoffer, in de voor nachtrust bestemde uren. Bovendien is het uitgeoefende geweld zwaarder dan slechts “enig geweld”. Dit blijkt zowel uit hetgeen de verbalisant heeft gerelateerd als uit de letselverklaring en de foto’s van het slachtoffer. Uit het dossier wordt duidelijk dat de rol van de verdachte groter was dan die van de mededader.
Het enkele feit dat het bij een poging tot diefstal met geweld is gebleven, acht het hof, net als de rechtbank, geen reden tot strafvermindering nu dit slechts een gevolg is van het toevallige feit dat een politieagent tussenbeide kwam.
Het hof stelt vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft in strafmatigende zin acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 15 januari 2015 van GZ-psycholoog [dekundige], waarin deze concludeert dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken, evenals een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van cannabisafhankelijkheid, alcoholafhankelijkheid en cocaïneafhankelijkheid, hetgeen eveneens zo was ten tijde van het bewezen verklaarde. Vanwege verdachte zijn impulsiviteit, zijn gebrek aan gedragsremmingen, zijn onderliggende agressieproblemen en het hiermee sterk verweven middelengebruik dat de beperkte aanwezige remmingen wegneemt, wordt geadviseerd om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te houden voor het bewezen verklaarde.
Verder heeft het hof acht geslagen op het advies van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 20 januari 2015 waarin bij het uitblijven van interventies de kans op recidive in delictgedrag als zeer hoog wordt ingeschat en wordt geadviseerd aan de verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met algemene en bijzondere voorwaarden, zoals opgelegd in het vonnis waarvan beroep.
Uit het voortgangsverslag van de Reclassering van 5 juni 2015 blijkt dat de verdachte na zijn veroordeling in eerste aanleg een intakegesprek heeft gehad bij de klinische setting Trajectum in Rekken. Dit traject heeft echter niet het beoogde gevolg, opname van de verdachte, gekregen nu de verdachte in hoger beroep is gegaan. Nadat de verdachte op vrije voeten was gekomen heeft de Reclassering een plek voor de verdachte geregeld in de laagdrempelige woonvoorziening [naam] in Lunteren. De verdachte heeft echter afgezien van plaatsing aldaar. De Reclassering concludeert in het voortgangsverslag dat de verdachte onvoldoende meewerkt met de reclassering en adviseert het reclasseringstoezicht op te heffen. Dergelijk toezicht wordt door de reclassering alleen nog wenselijk geacht als er klinische behandeling van de verdachte gaat plaatsvinden. Alleen toezicht met klinische behandeling wordt door de reclassering als passende maatregel beschouwd om de recidivekans te verkleinen.
De verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof duidelijk te kennen geven niet open te staan voor een dergelijke klinische behandeling.
Nu de reclassering verder reclasseringstoezicht slechts zinvol acht als er een klinische behandeling van de verdachte gaat plaatsvinden maar de verdachte zich hier niet voor open stelt, acht het hof het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf niet zinvol. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit niet kan worden volstaan met oplegging van een straf gelijk aan de reeds door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 1 cumulatief/alternatief en onder feit 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 september 2015.
=========================================================================
[....]