ECLI:NL:GHAMS:2015:3851

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
200.160.341/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van voeging en tussenkomst in effectenleasezaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een effectenleasekwestie. [Verweerster] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Dexia, waarbij zij stelde dat haar leaseovereenkomsten door haar echtgenoot, [Eiser], zijn vernietigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [Eiser] als contractspartij is gebonden aan de verplichtingen uit de leaseovereenkomsten, omdat hij gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij als contractspartij heeft opgetreden. [Verweerster] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

In het hoger beroep heeft [Eiser] een incidentele vordering ingediend om zich als voegende en tussenkomende partij aan te sluiten bij de procedure tussen [Verweerster] en Dexia. Hij stelt dat hij belang heeft bij deze voeging, omdat hij ook vorderingen tegen Dexia wil instellen en hij de positie van [Verweerster] wil steunen. Dexia heeft verweer gevoerd tegen deze incidentele vordering, maar het hof oordeelt dat [Eiser] voldoende belang heeft bij zijn verzoek tot voeging en tussenkomst.

Het hof heeft geoordeeld dat [Eiser] en [Verweerster] beiden de vernietiging van het bestreden vonnis wensen en dat er geen belemmeringen zijn voor de voeging. De incidentele vordering van [Eiser] is dan ook toegewezen, en hij is toegestaan om zich te voegen aan de zijde van [Verweerster]. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor een memorie aan de zijde van [Eiser].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.160.341/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1278584 DX EXPL 11-394
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 september 2015
inzake
[EISER],
wonend te [woonplaats] ,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
in de zaak van
[VERWEERSTER],
wonend te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] , [verweerster] en Dexia genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[verweerster] is bij dagvaarding van 3 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 4 juli 2012, dat onder bovengenoemd zaak-/rolnummer is gewezen tussen [verweerster] als eiseres en Dexia als gedaagde.
Bij memorie van grieven heeft [verweerster] vier grieven aangevoerd, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd als aan het slot van die memorie is vermeld.
[eiser] heeft vervolgens bij incidentele conclusie gevorderd dat hij als voegende en tussenkomende partij zal worden toegelaten in de hoofdzaak tussen [verweerster] en Dexia. Tevens heeft [eiser] daarbij in de hoofdzaak geconcludeerd als aan het slot van die conclusie vermeld.
Bij conclusie van antwoord in het incident tot voeging en tussenkomst heeft Dexia in het incident verweer gevoerd, met conclusie dat het hof [eiser] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn incidentele vordering, althans deze zal afwijzen, en [eiser] zal veroordelen in de kosten van het incident.
[eiser] heeft bij antwoordakte gepersisteerd bij zijn incidentele vordering.
[verweerster] heeft niet van antwoord gediend in het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

In het incident
2.1
Het gaat in deze zaak, samengevat en voor zover in dit incident van belang, om het volgende. [verweerster] heeft in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat haar leaseovereenkomsten met Dexia met contractnummers [X] (hierna: de overeenkomsten) door de vernietigingsbrief van 15 augustus 2004 van [eiser] , haar echtgenoot, zijn vernietigd en Dexia te veroordelen tot (terug)betaling van al hetgeen door [verweerster] in het kader van de overeenkomsten is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente. Hieraan heeft [verweerster] ten grondslag gelegd dat de overeenkomsten moeten worden aangemerkt als huurkoop en ingevolge artikel 1:88 lid 1 aanhef en sub d BW de toestemming van [eiser] behoefden. Aangezien hij deze (schriftelijke) toestemming niet heeft verleend, heeft [eiser] volgens [verweerster] de overeenkomsten op grond van artikel 1:89 BW rechtsgeldig kunnen vernietigen. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter - met Dexia - geoordeeld dat [eiser] bij Dexia het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij als contractspartij heeft opgetreden, dat hij om die reden geen beroep kan doen op het ontbreken van zijn daarmee overeenstemmende wil om die bewuste overeenkomsten te sluiten en dat dit betekent dat [eiser] als contractspartij is gebonden aan de uit die overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen alsof deze wil bij hem van aanvang af aan aanwezig was. Nu [verweerster] - als echtgenote van de contractant - geen (zelfstandig) beroep op de artikelen 1:88 en 1:89 BW heeft gedaan en aldus de overeenkomsten ook niet op die gronden heeft vernietigd, heeft de kantonrechter de vorderingen van [verweerster] afgewezen. Van deze beslissing heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld.
2.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering tot voeging aan de zijde van [verweerster] heeft [eiser] aangevoerd dat hij evenals [verweerster] van mening is dat de overeenkomsten door [verweerster] zijn afgesloten met Dexia en dat zij en dus niet [eiser] als contractspartij moet worden aangemerkt. [eiser] heeft er naar zijn zeggen dan ook belang bij om [verweerster] te steunen in haar hoger beroep tegen het andersluidende oordeel van de kantonrechter en in haar verweer tegen hetgeen Dexia haar in deze instantie zal tegenwerpen. Ter adstructie van zijn incidentele vordering tot tussenkomst heeft [eiser] aangevoerd dat hij er (ook) belang bij heeft om zelf vorderingen jegens [verweerster] en Dexia in te stellen. Immers, zo stelt [eiser] , door de buitengerechtelijke vernietiging ex artikelen 1:88 en 89 BW is een vordering uit onverschuldigde betaling ontstaan op Dexia, aan wie maandbetalingen zijn gedaan, en die vordering kan zeer goed gekwalificeerd worden als een zelfstandige vordering van [eiser] . Tevens wil [eiser] als tussenkomende partij jegens zowel Dexia als [verweerster] een verklaring voor recht vorderen, inhoudende dat [verweerster] als contractspartij bij de overeenkomsten moet worden aangemerkt en niet hij.
2.3
Dexia heeft tegen de vordering tot voeging en tussenkomst verweer gevoerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reden of noodzaak is voor toewijzing van die vordering. In dit verband heeft Dexia opgemerkt dat de onderhavige procedure tussen [verweerster] en haar ziet op een beroep op de gezinsbeschermende werking van artikel 1:88 jo. 1:89 BW. Gezien het reeds langdurige verloop van de procedure is volgens Dexia kennelijk bewust gekozen voor [verweerster] als processuele wederpartij van Dexia in dit geschil. Dexia ziet, mede gelet op hetgeen in artikel 1:89 BW is bepaald, niet in waarom [eiser] in deze procedure gevoegd moet zijn om [verweerster] te steunen in haar verweer en dit geldt volgens Dexia ook voor de door [eiser] gevorderde tussenkomst. Wat betreft de vordering tot verklaring voor recht die [eiser] wenst in te stellen, heeft Dexia aangevoerd dat deze vordering reeds door [verweerster] bij haar memorie van grieven is ingesteld en derhalve evenmin reden kan zijn om de incidentele vordering tot voeging of tussenkomst toe te wijzen.
2.4
Het hof neemt bij de beoordeling van de incidentele vordering tot tussenkomst op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt, kort gezegd, dat een partij kan vorderen in een aanhangig geding te mogen tussenkomen, indien hij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel in te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die hij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld.
2.5
Naar het oordeel van het hof heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, gezien de vorderingen die hij als tussenkomende partij (tegen zowel [verweerster] als Dexia) wenst in te stellen, belang heeft bij tussenkomst in de onderhavige procedure in verband met de nadelige gevolgen die een uitspraak in hoger beroep tussen [verweerster] en Dexia feitelijk of juridisch voor hem kan hebben. Dat [eiser] en [verweerster] in het kader van het beroep op artikel 1:88 jo. 1:89 BW destijds mogelijk bewust voor [verweerster] als processuele wederpartij van Dexia hebben gekozen, leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat de vordering die [eiser] tegen Dexia wil instellen gedeeltelijk gelijkluidend is aan die van [verweerster] in hoger beroep, laat - anders dan Dexia heeft betoogd - onverlet dat [eiser] (ook als echtgenoot van [verweerster] ) een eigen belang heeft bij zijn vordering en in deze procedure moet kunnen tussenkomen teneinde benadeling van zijn (rechts)positie te voorkomen.
2.6
Voor toewijzing van een vordering tot voeging op de voet van artikel 217 Rv is vereist een belang van de voegende partij bij een tussen andere partijen aanhangig geding.
2.7
Uit hetgeen [eiser] heeft aangevoerd, is voldoende gebleken dat hij belang heeft bij voeging in de onderhavige procedure aan de zijde van de [verweerster] . [eiser] en [verweerster] wensen immers beiden de vernietiging van het bestreden vonnis en beogen (in dat opzicht) aldus eenzelfde uitkomst van het geding in hoger beroep tussen [verweerster] en Dexia.
2.8
Nu gesteld noch gebleken is dat de eisen van een goede procesorde (in het bijzonder het voorkomen van onredelijke vertraging van de hoofdzaak) daaraan in de weg staan, zal de incidentele vordering van [eiser] tot tussenkomst en voeging, gelet op al het voorgaande, geheel worden toegewezen.
2.9
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.1
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor memorie aan de zijde van [eiser] , waarna Dexia van antwoord zal mogen dienen, evenals [verweerster] (naar aanleiding van de tegen haar in te stellen vordering van [eiser] ).

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
staat [eiser] toe in de onderhavige procedure tussen [verweerster] en Dexia zowel tussen te komen als zich te voegen aan de zijde van [verweerster] ;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 27 oktober 2015 voor een memorie aan de zijde van [eiser] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, R.H. de Bock en C.A.J. van Yperen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 september 2015.