In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het in poging tot uitvoer van ongeveer 4,5 kilogram heroïne. De tenlastelegging omvatte zowel de poging om de heroïne buiten Nederland te brengen als de verkoop en levering van deze verdovende middelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, op 21 december 2005 handelingen heeft verricht die gericht waren op de uitvoer van heroïne. Echter, het hof oordeelde dat de verdachte enkel voor de poging tot uitvoer was aangeklaagd, terwijl het delict reeds was voltooid op het moment van de handelingen. Hierdoor kon de verdachte niet voor het primair ten laste gelegde worden veroordeeld en werd hij daarvan vrijgesproken. Het hof achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het opzettelijk afgeven en vervoeren van heroïne. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en de in beslag genomen geldbedragen werden verbeurd verklaard. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de handel in harddrugs op de samenleving.