ECLI:NL:GHAMS:2015:3775

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
23-004582-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne via sinaasappels op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1979, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 2.658,5 gram cocaïne op 13 mei 2013 te Schiphol. De verdachte had sinaasappels gekocht op de luchthaven Zanderij, maar beweerde niet te weten dat deze cocaïne bevatten. Het hof heeft het verweer van de verdachte verworpen, omdat het niet aannemelijk werd geacht dat hij als onwetende transporteur was gebruikt. Tijdens de douanecontrole op Schiphol werd in zijn koffer cocaïne aangetroffen, zowel in de sinaasappels als in duwersbollen die hij in zijn lichaam vervoerde. Het hof oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn koffer en dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf op van 25 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, die geen eerdere strafbare feiten had gepleegd en inmiddels werk had.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004582-13
Datum uitspraak: 2 juni 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 september 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-800579-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2014, 21 november 2014 en 19 mei 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 mei 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2.658,8 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bespreking verweer

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte weliswaar in zijn lichaam bolletjes met cocaïne heeft vervoerd, maar dat hij niet heeft geweten van de cocaïne in de door hem tezelfdertijd vervoerde sinaasappels. De verdachte heeft deze sinaasappels voor het vertrek van zijn vlucht in een winkeltje op luchthaven Zanderij gekocht nadat zijn nicht dat had gedaan en hem op het idee had gebracht. Hij kreeg de sinaasappels verpakt van de verkoper en heeft ze – zonder nadere controle van de inhoud – in zijn koffer gestopt. De mogelijkheid van de door de verdachte naar voren gebrachte gang van zaken, te weten dat hij als transporteur is gebruikt terwijl hij onkundig was van de cocaïne in de sinaasappels, zou worden bevestigd door de verklaring van [naam], hoofd van het team Bestrijding Internationale Drugssmokkel van het Korps politie Suriname, gewest Paramaribo, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op 13 mei 2013 te Schiphol heeft op vlucht KL 714 vanuit Paramaribo een verscherpte douane controle plaatsgehad. In de bagagekelder waar de ruimbagage van voornoemde vlucht werd gelost, heeft verbalisant [verbalisant 1] opgemerkt dat douanespeurhond Senna verhoogde interesse toonde in een blauwkleurige koffer van het merk Gladiator. In de koffer heeft [verbalisant 1] twee pakken met sinaasappels aangetroffen. Na een van deze pakken met sinaasappels geopend te hebben, zag [verbalisant 1] in een sinaasappel een snede. [verbalisant 1] heeft daarop deze snede opengescheurd en gezien dat in de sinaasappel een transparante plastic zak zat met hierin een witachtig poeder. De koffer is door [verbalisant 1] teruggeplaatst op de bagageband om in de reclaimhal vast te kunnen stellen welke passagier met deze koffer reisde. Verbalisant [verbalisant 2] heeft de koffer bij bagageband 19 onder observatie gehouden. De koffer is van de bagageband gepakt door verdachte. Bij de douanebalie van aankomsthal 4 is de verdachte, die samen met twee vrouwen kwam aangelopen, aangesproken door [verbalisant 2]. Laatstgenoemde heeft samen met een collega het drietal aan een controle onderworpen. De verdachte is aangehouden nadat de in zijn koffer in de sinaasappels aangetroffen witkleurige stof met een MMC cocaïnetest was getest en een positieve kleurreactie was opgetreden. Daarmee geconfronteerd, verklaarde de verdachte: “Ik weet hier niks van, hoe kan dit in mijn bagage komen?” Vervolgens bleek verdachte ook een drietal duwersbollen in zijn lichaam te hebben vervoerd met daarin een witte stof. De witkleurige stof, met een totaal netto gewicht van ongeveer 2.658,5 gram, is nader onderzocht en daarbij is vastgesteld dat voornoemde stof aangetroffen in de duwersbollen en de sinaasappels cocaïne bevat.
De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat in de duwersbollen verdovende middelen zaten en dat hij voor de invoer daarvan in Nederland een beloning zou krijgen. In zijn verhoor door de Koninklijke Marechaussee van 15 mei 2013 heeft de verdachte de vraag of hij aankopen had gedaan op de luchthaven Zanderij vlak voordat hij vertrok naar Nederland bevestigend beantwoord, maar bij de vraag wat voor spullen hij had gekocht, heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Ook heeft hij tijdens dat verhoor gezwegen over de vruchten (het hof begrijpt: sinaasappels) die in zijn koffer waren aangetroffen.
Naderhand – bij zijn voorgeleiding voor de rechter-commissaris – heeft de verdachte gezegd: “Ik heb de sinaasappels gekocht en ik dacht toen al zoiets van: wat moet ik ervan denken.”
Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – heeft verdachte verklaard dat hij deze sinaasappels in een winkeltje op de luchthaven Zanderij had gekocht en dat hij niet wist dat in de sinaasappels cocaïne zat.
Het hof hecht geen geloof aan deze ontkenning van de verdachte.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier van een vliegtuig bekend is met de inhoud van een koffer die hij met zich voert en dat hij aldus verantwoordelijk is indien deze inhoud verboden blijkt te zijn. Aan de door de verdediging geopperde mogelijkheid dat de verdachte als van de cocaïne in de sinaasappels onkundige transporteur zou zijn gebruikt, hecht het hof geen geloof.
Verdachte heeft immers tijdens dezelfde vlucht welbewust duwersbollen met cocaïne in zijn lichaam vervoerd. Voorts heeft verdachte het ter terechtzitting stellig gebrachte alternatieve scenario, namelijk dat hij de sinaasappels op de luchthaven verpakt had gekocht zonder de inhoud daarvan te kennen, niet genoemd in zijn verklaring van 15 mei 2013 en evenmin in zijn verhoor bij de rechter-commissaris.
De in beslag genomen cocaïne vertegenwoordigde een aanzienlijke handelswaarde. Het is onaannemelijk dat de eigenaar daarvan iemand met de cocaïne op pad stuurt zonder dat de koerier daarvan op de hoogte is, omdat een dergelijke handelwijze het risico met zich zou brengen dat de cocaïne niet aankomt op haar bestemming.
Evenmin biedt, anders dan de verdediging heeft betoogd, de verklaring van eerdergenoemde [naam] naar het oordeel van het hof steun aan het door de verdachte geschetste scenario. Daarvoor is de beantwoording door [naam] van de hem gestelde vraag, over of het voorkomt dat onwetende koeriers worden gebruikt, te algemeen, terwijl zijn antwoord op de vraag over een met de onderhavige zaak vergelijkbare casus weliswaar in aanleg bevestigend is, maar uit het vervolg van het antwoord blijkt dat [naam] een andere situatie op het oog heeft, namelijk een geval waarin de verdachte direct een security medewerker van de Surinaamse Luchtvaart Maatschappij had aangewezen als degene van wie hij de drugs had gekregen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 mei 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2.658,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim tweeënhalve kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Het hof rekent dit de verdachte aan. Het hof houdt evenwel ermee rekening dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie, voor noch na het thans bewezenverklaarde feit ter zake van enig ander misdrijf met justitie in aanraking is geweest. Daarnaast heeft het hof oog voor het feit dat de verdachte thans werk heeft. Het hof acht het niet gewenst deze positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte te doorkruisen met oplegging van een gevangenisstraf van zodanige duur dat de verdachte zou moeten terugkeren naar de gevangenis.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, waarbij het onvoorwaardelijke deel het voorarrest niet zal overschrijden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
25 (vijfentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de (onvoorwaardelijk) opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. R.A.F. Gerding en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juni 2015.
=========================================================================
[....]