Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
mr. H.J.M. van Schie, te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
mr. T.R.B. de Greve, te Amsterdam.
1.Verder verloop van het geding
2.Beoordeling
Kennisneming van de gedingstukken in de artikel 55-procedure voert het hof verder niet tot andere oordeelsvorming.
Het hof brengt bovendien in herinnering dat het in rechtsoverweging 3.3.9 van zijn tussenarrest van 8 juli 2014 heeft overwogen en beslist:
- dat hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld aan de hand van de bevindingen van de door haar benoemde deskundigen niet dan wel in cassatie vergeefs is bestreden,
- dat het hof zich dan ook in dit geding dient te laten leiden door de bevindingen van de deskundigen in hun rapport van 5 juli 2006 voor zover dit door de rechtbank is aanvaard, waaronder in het bijzonder
- dat op de peildatum, 19 februari 2003, de percelen die door de bouwstop zijn getroffen na de bouwstop € 2,5 mio waard waren, en
- dat de kerngegevens en de waarderingssystematiek waarvan de deskundigen zich hebben bediend en die aan de waardering ten grondslag liggen, leidend zijn.
Het hof heeft op basis van het tot dan toe gevoerde partijdebat in dit verband vastgesteld dat partijen het eens waren dat de waarde in het economisch verkeer van het Groenenbergterrein op 28 juni 2007 vóór opheffing van het bouwverbod € 2,5 mio bedroeg en dat onderzoek naar die waarde dus achterwege kon blijven.
Chipshol heeft in haar akte van 16 september 2014 aangevoerd dat die vaststelling onjuist is. Zij heeft ter ondersteuning van die stelling aangevoerd dat de waarde in het economisch verkeer van het Groenenbergterrein op 19 februari 2003 (voor en na het bouwverbod) onjuist is vastgesteld, dat die waarde in de periode tussen 19 februari 2003 en 28 juni 2007 is gestegen als gevolg van wijzigingen in het planologisch regiem/de planologische opvatting, dat de omvang van die waardestijging tussen partijen omstreden is en dat deze dus in het onderzoek door deskundigen moet worden betrokken.
De Luchthaven heeft dit standpunt van Chipshol bestreden. Volgens de Luchthaven kan van de vaststelling van het hof in zijn tussenarrest van 8 juli 2014 niet worden teruggekomen.
Het hof overweegt als volgt.
Anders ligt het voor de vaststelling bij arrest van 8 juli 2014 dat de waarde in het economisch verkeer van het Groenenbergterrein op 28 juni 2007 direct voor de opheffing van het bouwverbod € 2,5 mio bedroeg. Van die vaststelling kan het hof in dit geding terugkomen, omdat de leer van de bindende eindbeslissing niet geldt.
In aanmerking genomen het doel van dit geding, schadeloosstelling op basis van het bepaalde in de artikelen 50 en 55 LVW, bestaat daartoe toereikende grond.
Partijen zijn het in zoverre met elkaar eens, dat zij elk ervan uitgaan dat voor die redelijk handelende koper het voor het Groenenbergterrein geldende en te verwachten planologische regiem van cruciale betekenis is. Het gaat er dus in het bijzonder om vast te stellen hoe die redelijk handelende koper op basis van alle beschikbare planologische gegevens op 28 juni 2007 zijn kansen had beoordeeld, zowel direct vóór als na de opheffing van het bouwverbod, en hoe hij die kansen had verdisconteerd in een voor de grond te betalen prijs.
De door de rechtbank ingeschakelde deskundigen hebben deze benadering tot uitdrukking gebracht door de waarde van de betrokken grond op 19 februari 2003 na het bouwverbod naar hun gebruiksmogelijkheden te taxeren op € 1,8 mio en vervolgens, na in aanmerking te hebben genomen dat gegadigden rekening zullen houden met de kans dat het bouwverbod op termijn wordt opgeheven, de waarde van de grond op € 2,5 mio te taxeren.
Het hof heeft deze benadering aldus verwoord dat deze deel uitmaakt van de door de deskundigen gekozen begrotingssystematiek.
De rechtbank heeft deze benadering doorgetrokken door aan te nemen dat de waarde in het economisch verkeer van de grond op 19 februari 2003 vóór het bouwverbod 10% lager was door de kans dat een bouwverbod zou worden opgelegd dan wanneer die kans in het geheel niet had bestaan of voor verwaarloosbaar gering kon worden gehouden.
- ten tijde van de verkrijging van de economische eigendom door Chipshol in 1993 rustte op de grond de bestemming “Agrarische doeleinden”;
- die bestemming is in 2000 gewijzigd in “Bedrijfsdoeleinden I”, welke bestemming in 2002 onherroepelijk is geworden;
- op 23 januari 2002 is in de Staatscourant het ontwerp Luchthavenindelingsbesluit (LIB) bekend gemaakt, met als bijlagen kaarten waarop de in het LIB voorziene bouwbeperkingen zijn aangegeven;
- op 11 februari 2003 zijn aan Chipshol vergunningen verleend voor het bouwen van bedrijfspanden en kantoren;
- op 13 februari 2003 heeft Chipshol vergunningen aangevraagd voor het bouwen van bedrijfshallen en een kantoor (welke vergunningen op 6 mei 2003 zijn verleend);
- op 16 februari 2003 heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat in de Staatscourant kennis gegeven van het voornemen tot toepassing van artikel 38 van de Luchtvaartwet;
- op 19 februari 2003 is het bouwverbod in werking getreden.
- de inwerkingtreding van het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) op 20 februari 2003;
- de aanwijzing in het LIB van het Groenenbergterrein als beperkingengebied;
- de conclusie van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) in zijn rapport van april 2005 dat met het oog op veilige luchtvaart niet alle bebouwing van het Groenenbergterrein behoeft te worden tegengehouden;
- de brief van Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) van 18 oktober 2005 waarin zij een gelijksoortig standpunt inneemt;
- de verzoeken van de Luchthaven aan de minister om (geclausuleerde) opheffing van het bouwverbod bij brieven van 26 oktober 2005 en 26 januari 2006;
- de weigering van de minister om het bouwverbod op te heffen op 21 september 2006.
wilt u, uitgaande van de in het deskundigenrapport van 5 juli 2006 gehanteerde kerngegevens en begrotingssystematiek, begroten welke waarde in het economisch verkeer de betrokken gronden hadden direct vóór de opheffing van het bouwverbod, alsmede of en, zo ja met welk bedrag op 28 juni 2007 de waarde in het economisch verkeer van de betrokken gronden is vermeerderd als gevolg van de opheffing van het bouwverbod?
Dat betekent dat het hof in het bijzonder ook blijft bij hetgeen het heeft overwogen in zijn rechtsoverwegingen 3.6.5 tot en met 3.6.8 van het tussenarrest van 8 juli 2014.
Wel staat het hof voor ogen dat de deskundigen afzonderlijk aandacht besteden aan de aan Chipshol toegekende vergoeding groot € 0,8 mio, welke vergoeding betrekking heeft op de omstandigheid dat Chipshol zonder het opleggen van een bouwverbod bouwgereed terrein zou hebben kunnen realiseren en als verkoper een voorsprong zou hebben gehad, indien een of meer kopers haar hadden verzocht als belegger deel te nemen in de te realiseren projecten. Het hof wil vernemen of grond bestaat voor restitutie van een gedeelte van dit toegekende bedrag.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.