ECLI:NL:GHAMS:2015:37

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
13/00310
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, [X], had op 10 april 2012 een naheffingsaanslag ontvangen voor het parkeren zonder betaling in Hilversum. Het bezwaar dat hij indiende, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het meer dan vier weken na de kennisgeving van de aanslag was ingediend. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de naheffingsaanslag op correcte wijze was bekendgemaakt en dat de bezwaartermijn op 11 april 2012 begon te lopen, eindigend op 22 mei 2012. De belanghebbende stelde dat hij op 13 mei 2012 bezwaar had gemaakt, maar de heffingsambtenaar ontkende dit en stelde dat het bezwaar pas op 21 juni 2012 was ontvangen. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig bezwaar had ingediend. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de naheffingsaanslag op juiste wijze was bekendgemaakt en dat de termijn voor het indienen van bezwaar was overschreden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 13/00310
8 januari 2015
uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te[Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerknummer AWB 12/3823 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 10 april 2012 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ter zake van het op die dag om 21.34 uur geparkeerd staan van de auto met kenteken [00-00-00] bij de Veerstraat/Herenstraat te Hilversum zonder dat voor het aldaar parkeren belasting was voldaan.
1.2.
Het door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 4 juli 2012, niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Bij uitspraak van 3 april 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 mei 2013, aangevuld bij een eveneens op 14 mei 2013 ontvangen brief. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De heffingsambtenaar heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid een conclusie van dupliek in te zenden.
1.6.
Op 18 september 2013 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.8.
Bij brief van 3 juni 2014 heeft de griffier de heffingsambtenaar verzocht nadere stukken in te zenden. De heffingsambtenaar heeft aan dit verzoek voldaan bij brief van 19 juni 2014. Hierop heeft belanghebbende gereageerd bij brief van 11 juli 2014, voorzien van bijlagen. De heffingsambtenaar heeft daarop gereageerd bij schrijven van 4 augustus 2014, waarna belanghebbende een brief, gedagtekend 3 september 2014 heeft ingezonden.
1.9.
Partijen zijn bij brief van uiteindelijk 25 september 2014 uitgenodigd voor een nader onderzoek ter zitting op 2 december 2014. Belanghebbende heeft ten behoeve van dit nadere onderzoek met dagtekening 19 november 2014 een stuk ingezonden. Een afschrift daarvan is aan de heffingsambtenaar gezonden. Van het verhandelde ter zitting op 2 december 2014 is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof ziet aanleiding de feiten als volgt vast te stellen:
2.1.
Van de naheffingsaanslag is een op naam van belanghebbende gestelde kopie, gedagtekend 15 mei 2012, aangemaakt. Op een door de heffingsambtenaar ingebrachte schermprint, gedagtekend 4 september 2012, is opgenomen ‘mutatiedatum 08-05-2012.
2.2.
Belanghebbende heeft met dagtekening 13 april 2012 een - naar het Hof verstaat – abusievelijk als beroepschrift aangeduide brief opgesteld waarin hij bezwaar maakt tegen de naheffingsaanslag. Op de brief is de dagtekening van de kopie van de naheffingsaanslag vermeld. In dit bezwaarschrift is onder meer opgenomen:
“Hierbij teken ik beroep [het Hof verstaat: bezwaar] aan tegen uw naheffingsaanslag met bovenstaande gegevens. Hierbij staat o.a. een bonnummer vermeld. Moet ik daarbij aannemen dat op de datum van de zgn. overtreding (10-4-2012) ook daadwerkelijk een ‘bon’ werd uitgeschreven?
Dan meld ik hierbij dat er door mij op die datum géén bon op of aan mijn auto werd aangetroffen. Mijn passagier kan dat bevestigen. Als een van de andere daar geparkeerde auto’s wel zo’n bon [zou] hebben dan was mij dat zeker opgevallen. Daarom werd ik nu uiteraard onaangenaam verrast door uw aanslag.
Bij beschouwing van de nogal summiere gegevens van uw aanslag zie ik staan dat de vermeende overtreding zou zijn begaan op (de kruising van?) Veerstraat/Herenstraat te Hilversum.
Ik ben niet volledig bekend met de binnenstad van Hilversum maar ik kan u verzekeren dat er slechts één plaats is waar die straten elkaar raken en dat is op een driesprong met een pleintje en daar tegenover een openbare parking ( …). Daar heb ik beslist
nietgestaan. En ook dat kan bevestigd worden door mijn passagier. (…).
Op dat tijdstip stond ik heel ergens anders geparkeerd.
Ongeveer halverwege de Veerstraat is er aan de noordzijde een stuk terrein vrij zonder dat dit onderdeel uitmaakt van de openbare weg.
Aan die kant van de weg staat
geen enkel bord of andere indicatie, die aangeeft dat op dat “braakliggende” doodlopende terrein sprake is van betaald parkeren (…).
Een aantal keren per jaar kom ik naar de bioscoop in Hilversum en ik parkeer daar vaak, indien er nog een plekje vrij is.”
2.3.
In de uitspraak op het bezwaar, gedagtekend 4 juli 2012, is onder meer het volgende opgenomen:
“U geeft aan de originele naheffingsaanslag nooit te hebben ontvangen. Echter, de bon onder de ruitenwisser is de originele aanslag. De kopie naheffingsaanslag heeft weliswaar een andere lay-out, maar bevat dezelfde informatie als de bon onder de ruitenwisser. (…). In uw brief geeft u aan dat u op 13 april 2012 bezwaar hebt ingediend. Dit bezwaar is niet bij ons binnengekomen.”
2.4.1.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben beiden een brief van belanghebbende overgelegd, gericht aan de heffingsambtenaar en gedagtekend 20 juni 2012.
2.4.2.
In de door de heffingsambtenaar overgelegde brief is onder meer opgenomen:
“Op 13-04-2012 stuurde ik u mijn bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag met bovenstaande kenmerken (…). Tot mijn verbazing heb ik tot op heden (nu dus al ruim 2 maanden later!) daarop van u nog geen enkele reactie ontvangen.”
2.4.3.
In de door belanghebbende overgelegde brief is onder meer opgenomen:
“Op 13-05-2012 stuurde ik u mijn bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag met bovenstaande kenmerken (abusievelijk gedateerd 13-04-2012) (…). Tot mijn verbazing heb ik tot op heden (nu dus al ruim 1 maand later!) daarop van u nog geen enkele reactie ontvangen.”
2.4.4.
Beide brieven zijn voor het overige identiek.
2.5.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar per email van 21 juni 2012 onder meer het volgende bericht:
“Na telefonisch onderhoud met een van uw medewerksters (…) stuur ik u hierbij in bijlage twee brieven die ik eerder aan u stuurde.
Na ‘onderzoek’ op de betreffende afdeling werd gesteld dat men mijn beroepschrift van 13-5-2012 niet ontvangen zou hebben. Gisteren heb ik u daarover al een kort bericht gestuurd met daarbij een kopie van dat beroepschrift.
Desondanks werd mij verzocht die berichten nu ook per e-mail attachment op te sturen.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en, indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, of de naheffingsaanslag in stand kan blijven.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil het volgende overwogen:
“4.1. De stelling van eiser dat hij de naheffingsaanslag niet heeft ontvangen acht de rechtbank, gezien de gemotiveerde betwisting door verweerder op dit punt, niet geloofwaardig.
Immers of het bij de e-mail van 21 juni 2012 gevoegde bezwaarschrift nu geacht moet worden te zijn gedateerd op 13 april 2012 of 13 mei 2012; de conclusie is in beide gevallen dat eiser de naheffingsaanslag van 10 april 2012 moet hebben ontvangen. Dit omdat het door eiser beweerdelijk verzonden bezwaarschrift van 13 april 2012 of 13 mei 2012 geen reactie kan zijn op de pas nadien verzonden duplicaatnaheffingsaanslag gedateerd 15 mei 2012 die, naar verweerder ter zitting geloofwaardig heeft verklaard, op dezelfde dag aan eiser is verzonden.
4.2.
De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat de naheffingsaanslag van 10 april 2012 op juiste wijze is bekendgemaakt en houdt het ervoor dat deze naheffingsaanslag eiser ook heeft bereikt. Dat betekent dat de bezwaartermijn vanaf die dag is gaan lopen.
4.3.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Een niet-tijdig ingediend bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.
De naheffingsaanslag is gedagtekend en bekend gemaakt op 10 april 2012. De eerste dag van de termijn is 11 april 2012. De laatste dag van de termijn is 22 mei 2012.
4.5.
Eiser heeft gesteld een bezwaarschrift op 13 mei te hebben verzonden. Verweerder heeft gesteld dit bezwaarschrift niet te hebben ontvangen vóór 21 juni 2012. De eerste reactie die verweerder heeft ontvangen naar aanleiding van de naheffingsaanslag is volgens verweerder de e-mail van 21 juni 2012.
4.6.
Omdat verweerder heeft ontkend het in 4.5 bedoelde bezwaarschrift vóór 21 juni 2012 te hebben ontvangen, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift (tijdig) is verzonden. Eiser heeft de door hem gestelde verzending van het bezwaarschrift niet onderbouwd.
4.7.
Bovenstaande feiten en omstandigheden in samenhang en onderling verband gezien leidt de rechtbank tot het oordeel dat de verzending van een bezwaarschrift door eiser op of rond 13 mei 2012 niet aannemelijk is gemaakt.
4.8.
Het op 21 juni 2012 ingekomen bezwaarschrift is niet binnen de daarvoor geldende termijn ontvangen. Eiser is dan ook terecht niet in zijn bezwaar ontvangen.
4.9.
Feiten of omstandigheden die reden zouden kunnen zijn voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding zijn overigens gesteld noch gebleken.
4.10.
Bij een beroep als het onderhavige, waarin sprake is van een na de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift dat door verweerder niet-ontvankelijk is verklaard, kan de rechtbank niet toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de materiële grieven tegen de naheffingsaanslag. Tegen de ambtshalve beoordeling van de grieven van eiser in de uitspraak op bezwaar staat geen beroep open.
4.11.
Gelet op het voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.”
4.2.1.
De heffingsambtenaar stelt dat direct na het opmaken van het naheffingsaanslagbiljet deze onder de ruitenwisser van de auto is geplaatst, dat de gemeente het beleid voert om indien de belasting niet binnen een maand na de dagtekening van de naheffing is voldaan, een kopie van de naheffingsaanslag naar de betrokken belastingplichtige te sturen als herinnering aan de verschuldigdheid van deze belasting, dat dit beleid ook ten aanzien van belanghebbende is toegepast door middel van de toezending van de kopie met dagtekening 15 mei 2012, en dat van belanghebbende niet eerder dan op 22 juni 2012 een bezwaar is ontvangen.
4.2.2.
Belanghebbende stelt dat hij geen naheffingsaanslagbiljet op zijn auto heeft aangetroffen toen hij op 10 april 2012 bij zijn auto terugkwam. Hij stelt dat hij eerst door ontvangst van de kopie van de naheffingsaanslag op de hoogte werd gesteld van deze naheffing en dat hij daarna daartegen tijdig bezwaar heeft gemaakt.
4.3.1.Vaststaat dat de auto van belanghebbende op 10 april 2012 om 21.34 uur stond geparkeerd op een terrein dat grenst aan de Veerstraat te Hilversum zonder dat voor dat parkeren belasting was voldaan. Gelet op de door de heffingsambtenaar overgelegde gegevens en diens toelichting acht het Hof het aannemelijk dat ter zake van dat parkeren een naheffingsaanslag is opgelegd en dat het daarvan opgemaakte biljet onder de ruitenwisser van de auto is geplaatst. Dat belanghebbende - zoals hij stelt - na terugkeer bij zijn auto geen naheffingsaanslag op zijn auto heeft aangetroffen doet daar op zichzelf niet aan af.
4.3.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 234, achtste lid, van de Gemeentewet (tekst 2012) geldt een aldus geplaatste naheffingsaanslag als de bekendmaking daarvan. Nu de bezwaartermijn ingaat na de dag van die van de bekendmaking heeft de rechtbank terecht overwogen dat deze termijn op (dinsdag) 22 mei 2012 is geëindigd.
4.3.3.
Tegenover de betwisting daarvan door de heffingsambtenaar heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij binnen deze termijn een bezwaarschrift heeft ingediend. Het Hof acht daartoe een verwijzing naar twee door belanghebbende geschreven brieven, een met dagtekening 13 april 2012 en een met dagtekening 13 mei 2012, onvoldoende. Voor zover belanghebbende hiermee heeft bedoeld te stellen dat hij een of beide geschriften daadwerkelijk heeft verzonden vóór of uiterlijk op 22 mei 2012, acht het Hof hem – tegenover de betwisting van dat feit door de heffingsambtenaar – niet erin geslaagd deze verzending aannemelijk te maken.
4.4.1.
Een na afloop van de bezwaartermijn ontvangen bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard. Deze niet-ontvankelijkverklaring blijft evenwel ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.2.
Daarvoor kan grond zijn indien - veronderstellenderwijs - ervan wordt uit gegaan dat belanghebbende eerst door de ontvangst van de kopie van de naheffingsaanslag bekend raakte met de naheffing en daarna zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd bezwaar heeft gemaakt .
4.4.3.
In dit verband gaat het Hof ervan uit dat de heffingsambtenaar van belanghebbende niet eerder dan per e-mail van 21 juni 2012 een bezwaar heeft ontvangen. Dit bezwaar kan naar het oordeel van het Hof niet worden aangemerkt als redelijkerwijs zo spoedig mogelijk gemaakt, noch indien wordt uitgegaan van de door belanghebbende gestelde datum van ontvangst van de kopie van de naheffingsaanslag, te weten 13 mei 2012, noch indien wordt uitgegaan van de door de heffingsambtenaar gestelde data van ontvangst van deze kopie, te weten 15 of 17 mei 2012.
Slotsom
4.5.
Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank dan ook bevestigen. Aan hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd komt het Hof in dat geval niet meer toe.

5.Kosten

Nu het door belanghebbende ingestelde hogere beroep ongegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. E.A.G. van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 8 januari 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.