ECLI:NL:GHAMS:2015:3679

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
23-004334-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake brandstichting in de Japanse tuin te Hoofddorp

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting in de Japanse tuin te Hoofddorp op 31 augustus 2013. De tenlastelegging omvatte zowel primair de opzettelijke brandstichting als subsidiair openlijk geweld tegen de overkapping van de Japanse tuin. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een brand heeft gesticht, waarbij de overkapping van de Japanse tuin geheel of gedeeltelijk is verbrand, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet geloofwaardig was in zijn verdediging dat het vuur gedoofd was voordat hij de tuin verliet. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 2.871,95. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het primair bewezen verklaarde werd gekwalificeerd als medeplegen van opzettelijke brandstichting.

Uitspraak

parketnummer: 23-004334-14
datum uitspraak: 28 augustus 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-037303-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 augustus 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 augustus 2013 te Hoofddorp, [benadeelde] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in de Japanse tuin, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker en/of lucifer, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met takjes en/of bladeren en/of een of meerdere prullenbakken, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de overkapping van de Japanse tuin geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die overkapping van de Japanse tuin, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair:
hij op of omstreeks 31 augustus 2013 te Hoofddorp, [benadeelde] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Paviljoenlaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de overkapping van de Japanse tuin, welk geweld bestond uit in de brand steken van takjes en/of bladeren en/of een of meerdere prullenbakken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewijsoverweging

Anders dan de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het onder primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Het hof overweegt hier toe als volgt.
De verdachte heeft meermalen verklaard dat hij op 31 augustus 2013 in de Japanse tuin is geweest met een vriend genaamd [vriend] en dat zij onder de overkapping een vuurtje hebben gemaakt. Naar eigen zeggen was dit een klein, gecontroleerd vuurtje van takjes en bladeren. Hij stelt in hoger beroep dat het vuurtje gedoofd was toen hij de Japanse tuin verliet. Evenwel heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het met een klein grapje was begonnen en anderen er prullenbakken hebben bijgedaan waardoor het huisje is afgebrand en zij met z’n vijven zijn weggegaan terwijl het nog brandde.
[vriend] heeft verklaard (dossierpagina 90 e.v.) dat hij die nacht inderdaad met verdachte, nog drie andere jongens en aanvankelijk nog een aantal meisjes, in de Japanse tuin was in het Haarlemmermeerse bos. Hij heeft verklaard dat ze een klein kampvuurtje hadden gemaakt met wat takjes in het midden van het huisje (het hof begrijpt: onder de overkapping) en dat dit vuur steeds groter werd. Dit groter worden van het vuur kwam volgens hem omdat er steeds meer dingen op het vuur werden gegooid. Dit werd door iedereen gedaan, behalve de aanwezige meisjes. Dit laatste wordt bevestigd door de getuige [getuige 1] (dossierpagina 108 e.v.). [vriend] heeft verklaard op enig moment weggelopen te zijn, maar dat zij (het hof begrijpt: verdachte, [vriend] en de andere jongens) het vuur toen niet hebben uitgemaakt. Gelet op de verklaring van [vriend] en de eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat het vuurtje was gedoofd toen hij de Japanse tuin verliet.
Uit het dossier blijkt dat door de brandweer is geconstateerd dat de brand in het midden van de overkapte ruimte is begonnen (dossierpagina 81) Daarnaast heeft de getuige [getuige 2] (dossierpagina 74 e.v.) verklaard dat hij onder de overkapping drie assen heeft gevonden van vuilnisbakken. Deze vuilnisbakken miste hij na de brand en deze stonden voordien allen in de nabije omgeving van de Japanse tuin. Gelet hierop acht het hof het aannemelijk dat de prullenbakken, die de uiteindelijke grote brand mede hebben veroorzaakt, op het reeds bestaande vuur, welke was gesticht door of in bijzijn van verdachte, zijn gegooid. Het hof is van oordeel dat de verdachte samen met zijn medeverdachten in nauwe en bewuste samenwerking de brand die de overkapping van de Japanse tuin heeft verwoest heeft gesticht.
Het feit dat de verdachte op het moment van het aansteken van de prullenbakken mogelijk niet in de overkapte ruimte was, maar even verderop stond te praten, doet aan het voorgaande niet af. Verdachte heeft immers het vuur aangestoken en heeft doordat hij er samen met anderen voorwerpen op heeft gegooid dit vuur opgestookt. Gesteld dat hij, zoals hij zelf heeft verklaard, buiten de overkapping ging staan praten, dan staat nog vast dat hij het vuur niet eerst heeft gedoofd en dat hij nadat hij de jongens in de weer zag met vuilnisbakken (zoals hij zelf heeft verklaard, dossierpagina 84) niet heeft ingegrepen In plaats daarvan is hij tezamen met de andere jongens op de vlucht geslagen en heeft hij getracht te ontkomen aan de politie.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 augustus 2013 te Hoofddorp, [benadeelde] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in de Japanse tuin, immers hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met takjes en bladeren en meerdere prullenbakken, ten gevolge waarvan de overkapping van de Japanse tuin geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die overkapping van de Japanse tuin te duchten was.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg voor het primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijke brandstichting. Dit is een ernstig en gevaarlijk feit, waardoor de benadeelde partij aanzienlijke schade heeft opgelopen. Het is verdachte kwalijk te nemen dat hij zijn verantwoordelijkheid heeft proberen te ontlopen en hij geen moeite heeft gedaan het uitbreiden van het vuur te voorkomen, bijvoorbeeld door zelf te trachten het vuur te doven of door het waarschuwen van de brandweer.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 augustus 2015 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een (gedeeltelijk voorwaardelijke) taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.871,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.871,95. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is door de verdediging niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.871,95 (tweeduizend achthonderdeenenzeventig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.871,95 (tweeduizend achthonderdeenenzeventig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
38 (achtendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. G.S. Crince Le Roy en mr. A. van Holten, in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. van Rede, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 augustus 2015.
Mr. E. Mijnsberge en mr. A. van Holten zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]