ECLI:NL:GHAMS:2015:3559

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
23-005402-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rijden onder invloed van cannabis met bewijsverweer en contra-expertise

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het rijden onder invloed van cannabis op 18 maart 2013. Tijdens de rechtszaak werd het verweer van de verdachte besproken, dat het NFI-rapport uitgesloten moest worden van bewijs omdat hij niet was geïnformeerd over de mogelijkheid van een contra-expertise. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de resultaten van het NFI-onderzoek betrouwbaar waren. De verdachte had een THC-concentratie in zijn bloed die hoger was dan de internationaal erkende grenswaarde, wat duidt op een nadelige invloed op zijn rijvaardigheid. De verdediging voerde aan dat de contra-expertise, uitgevoerd door prof. dr. [naam 2], een lagere THC-concentratie aantoonde, maar het hof achtte de kans op een fout in het NFI-onderzoek verwaarloosbaar klein. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het rijden onder invloed en legde een taakstraf van 50 uur op, evenals 25 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

parketnummer: 23-005402-13
datum uitspraak: 1 september 2015
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 november 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-081300-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 april 2015 en 18 augustus 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2013 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten cannabinoiden, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het bij verstek gewezen vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, gelet op de (bespreking van de) in hoger beroep gevoerde verweren en de daarbij verrichte onderzoeken en omdat het hof tot een andere beslissing komt met betrekking tot de op te leggen straf.

Bewijsverweer

De raadsvrouw heeft gesteld dat het NFI-rapport niet kan dienen als bewijsmateriaal en dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet uitgesloten kan worden dat het onderzoek niet betrouwbaar is geweest, nu de verdachte niet is geïnformeerd over de (vermeend) beperkte mogelijkheid een betrouwbare contra-expertise te kunnen doen. Uit de verklaring van prof. [naam 2] volgt immers dat bloed met cannabis tijdig dient te worden onderzocht. Bij niet-tijdig onderzoek bestaat het risico dat de mogelijkheid van een fout bij het eerste onderzoek niet kan worden uitgesloten, zodat het aanvankelijk gepresenteerde testresultaat door een fout in de beoordeling tot stand kan zijn gekomen, aldus de raadsvrouw. Voorts sluit de verdediging niet uit dat het na tijdsverloop altijd om een dergelijk grote afname in de gemeten THC-waarde zal gaan en wijst de verdediging erop dat de gemeten waarde na contra-expertise geen strafbare hoeveelheid THC in het bloed heeft opgeleverd.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken.
Op 18 maart 2013 is de verdachte, naar aanleiding van een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, door verbalisanten staande gehouden nadat zij hadden geconstateerd dat de verdachte een doorgetrokken streep overschreed. De verbalisanten zagen dat de verdachte grote pupillen had en zij roken een sterke, hevige wietlucht vanuit de auto komen. Hierop is de verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van de Wegenverkeerswet (proces-verbaal van bevindingen van 18 maart 2013, p. 7-10). Van de verdachte is vervolgens bloed afgenomen. De bevoegd forensisch toxicoloog dr. [naam 1], werkzaam als NFI-deskundige, heeft het bloed van de verdachte vervolgens onderzocht. Blijkens zijn rapport van 9 april 2013 waren de resultaten van het toxicologisch onderzoek in het bloed van de verdachte als volgt:
- Stof: THC Cannabinoïden, concentratie: 0,0095 mg/l;
- Stof 11-OH-THC Cannabinoïden, concentratie: 0,0033 mg/l;
- Stof: THC-COOH Cannabinoïden, concentratie 0,067 mg/l.
Voorts is vermeld dat er internationaal consensus bestaat over de concentratie THC in serum waarboven nadelige effecten op de rijvaardigheid beginnen op te treden, vergelijkbaar met 0,5 promille alcohol. THC is bij de verdachte gemeten in een concentratie die hoger is dan bovengenoemde grensconcentratie.
De deskundige [naam 1] heeft op grond daarvan geconcludeerd dat ten tijde van de bloedafname de rijvaardigheid van de verdachte (naar het hof begrijpt: daardoor) waarschijnlijk nadelig beïnvloed was.
De verdediging heeft ter zitting in hoger beroep van 19 juni 2014 verzocht een contra-expertise te laten uitvoeren. De contra-expertise op het bloed van de verdachte, uitgevoerd door prof. dr. [naam 2], heeft geleid tot de vaststelling van een lagere THC-concentratie dan in het aanvankelijk onderzoek van dr. [naam 1]. Dr. [naam 2] verklaart dit gemeten verschil in THC-concentratie in zijn rapport van 10 december 2014 op basis van het onderzoek van Scheidweiler (2013), waaruit is gebleken dat in een monster bewaard bij -20 graden Celsius gedurende 52 weken een 40-80% lagere THC-concentratie kan worden gemeten. In het nadere rapport van dr. [naam 2] van 12 mei 2015 heeft dr. [naam 2] zich op het standpunt gesteld dat de resultaten van het onderzoek van Scheidweiler (2013) representatief zijn in het licht van de FDA-richtlijn.
Het hof stelt vast dat op verzoek van de verdediging een contra-expertise heeft plaatsgevonden. Deze heeft geleid tot de vaststelling van een lagere THC-concentratie in het bloed van de verdachte dan in het aanvankelijke onderzoek van het NFI. De deskundige [naam 2] heeft in zijn rapport een wetenschappelijke verklaring gegeven voor de mogelijke oorzaak van de aanzienlijk lagere gemeten THC-concentratie. Nu de door het NFI gemeten THC-concentratie voorts past bij de door de politie gedane constateringen – het rijgedrag van de verdachte en de weedlucht uit de auto die door de verdachte werd bestuurd – acht het hof de mogelijkheid dat de afwijkende resultaten van de contra-expertise hun grondslag vinden in een fout bij het - met waarborgen omgeven - onderzoek van het NFI, verwaarloosbaar klein. Het hof acht de oorspronkelijke onderzoeksresultaten van het NFI dan ook betrouwbaar en zal daar van uitgaan. Daaraan doet niet af dat de verdachte niet op voorhand is geïnformeerd over de beperkte mogelijkheid om een betrouwbare contra-expertise te kunnen doen, te weten binnen korte tijd na de bloedafname. Tot de waarborgen die moeten worden nageleefd alvorens sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 163, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, behoort immers niet een dergelijke mededelingsplicht (vgl. art. 11 van de Regeling bloed- en urineonderzoek (Stcrt. 2005, 188) in verbinding met art. 10 van het Besluit alcoholonderzoeken (Stb. 1997, 293)).

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 maart 2013 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten cannabinoïden, waarvan hij redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 1.500 euro, subsidiair 25 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 1.100 euro, subsidiair 21 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179 wegenverkeerswet 1994.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto op de openbare weg onder invloed van - teveel - cannabis. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Gelet daarop acht het hof onder meer een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden, te meer nu niet is gebleken van persoonlijke omstandigheden die nopen tot een ander oordeel.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 augustus 2015 is de verdachte eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op, naar het hof aanneemt, verdachtes beperkte draagkracht, een taakstraf in combinatie met een rijontzegging van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. C.N. Dalebout en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
A.F. Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 september 2015.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]