Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
gemachtigde: mr. R. Zilver (Ausma De Jong Advocaten) te Utrecht,
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Verhoor getuigenGetuige [getuige 1]
(…) uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken bleek dat zij contact had met [belanghebbende] en met hem korte gesprekken had onder andere over plaatsen waar elkaar te ontmoeten. (…) [getuige 1] [is] werkzaam bij de regiopolitie Amsterdam – Amstelland (…).
Getuige [getuige 2] .
(…)
Van dit verhoor, waarin de getuige bekende al sinds 2007 via telefoonnummer [1] cocaïne te kopen, is een proces-verbaal opgemaakt (…).
(…)
Getuige [getuige 3]
(…)
Hij verklaarde al sinds begin 2009 cocaïne te kopen via telefoonnummer [1] . Van het verhoor is een proces-verbaal opgemaakt (…).
Getuige [getuige 4]
(…)
Zij verklaarde al sinds 2006 cocaïne te kopen via telefoonnummer [1] . Zij had het telefoonnummer gekregen van een politievrouw, [getuige 1] genaamd (…).”
De periode waarin veroordeelde zich zou hebben schuldig gemaakt aan het verkopen van verdovende middelen;In de ontnemingsrapportage wordt uitgegaan van een periode van (ruim) 20 maanden waarin [belanghebbende] zich schuldig zou hebben gemaakt aan het verkopen en afleveren (hierna: dealen) van cocaïne. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van een kortere periode, te weten 16 maanden, nu de rechtbank in voornoemd vonnis (Hof: het strafvonnis van 21 juni 2011) expliciet heeft overwogen dat [X] zich gedurende ongeveer 16 maanden schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne. Anders dan de verdediging is de rechtbank (…) van oordeel dat op deze periode niet de vakanties die [belanghebbende] in 2009 en 2010 in Marokko zou hebben doorgebracht in mindering dienen te worden gebracht. In het strafvonnis heeft de rechtbank reeds rekening gehouden met een door [belanghebbende] ter terechtzitting met stukken onderbouwde vakantie van zes weken. De stelling dat [belanghebbende] nog meer vakantie in de bewezenverklaarde periode zou hebben genoten is door [belanghebbende] niet onderbouwd noch op andere wijze komen vast te staan.
(…) de rechtbank [gaat] ervan uit dat [belanghebbende] zich gedurende 16 maanden (= 480 dagen) heeft schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne.
Het aantal transacties per dag(…)
De verdediging heeft aangevoerd dat ten onrechte een gemiddelde aan het eind van de bewezenverklaarde periode wordt geëxtrapoleerd naar de gehele bewezenverklaarde periode. (…) De verdediging heeft aangevoerd dat [belanghebbende] aan het begin van de bewezenverklaarde periode zijn klantenbestand nog moest opbouwen, vervolgens is het klantenbestand geleidelijk aan uitgebreid tot het aantal waarvan sprake was in de periode dat het telefoonnummer van [belanghebbende] werd afgeluisterd. De verdediging heeft (…) voorgesteld om voor de gehele periode uit te gaan van gemiddeld 10 transacties per dag (…) De rechtbank acht dit voorstel en de daaraan ten grondslag liggende onderbouwing aannemelijk en zal daarom anders dan de ontnemingsrapportage bij de schatting uitgaan van 10 transacties per dag.
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verwezen naar het (in 2.3 deels aangehaalde) vonnis van 3 september 2014 (parketnummer 15/741060-10 (ontneming) (P)) van de rechtbank (strafkamer; hierna: de ontnemingsrechter) inzake de tegen belanghebbende ingestelde ontnemingsvordering.
Uit dit vonnis volgt volgens belanghebbende dat de berekeningen die in het Proces-verbaal schatting wederrechtelijk verkregen voordeel (zie 2.3 uitspraak rechtbank) zijn opgenomen, onwaarschijnlijk zijn. Het gaat hierbij zowel om de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de periode waarin belanghebbende is geobserveerd, als om de representativiteit van de waarnemingen in die periode voor de periode waarop de aanslag Ib/Ph betrekking heeft.
Weliswaar is onder de motivering van de sanctie in het vonnis van de rechtbank (strafkamer) van 21 juni 2011 vermeld dat belanghebbende zich gedurende ongeveer 16 (zestien) maanden schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne, maar in dat vonnis is tevens bewezenverklaard dat belanghebbende op tijdstippen in de periode van februari 2009 tot en met 5 oktober 2010 een hoeveelheid cocaïne opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd.
Ter zitting is namens belanghebbende voorts gesteld dat er bij de vaststelling van de hoogte van de boete compensatie zou moeten worden verleend voor de omstandigheid dat kosten en lasten die verband houden met het door belanghebbende gepleegde misdrijf van aftrek zijn uitgesloten.
.