“Op 15 juli 2015 heeft de mondelinge behandeling van de zaakplaatsgevonden. Voordat ik het woord kreeg, heeft de voorzitter aanverzoeker gevraagd of hij grief 1 handhaaft. Verzoeker heeft de vraagbevestigend beantwoord. De voorzitter stelde hierop enigszins lacherig vastdat hij verzoeker op de foto’s herkent. Verzoeker heeft hierop geantwoorddat hij zichzelf niet op de foto’s herkent. De voorzitter heeft hieropgeantwoord: “Ach, kom op joh/zeg” - althans woorden van gelijkestrekking, waarbij hij met zijn hand een wegwerpgebaar maakte.
(…)
De zaak is vervolgens geschorst. Na de schorsing heb ik aan de voorzittergevraagd of ik het goed heb begrepen dat hij verzoeker op de foto’s ziet. Devoorzitter heeft expliciet het standpunt ingenomen dat hij verzoeker niet opéén foto ziet, maar op alle foto’s. Ik heb de voorzitter in de tweede termijnnog voorgehouden dat hij een handgebaar richting verzoeker maakte,hetgeen niet in proces-verbaal is opgenomen. Daarna heb ik gevraagd hoede overige raadsheren naar de foto’s kijken. De oudste raadsheer heeftgesteld dat hij de discussie over de foto’s niet relevant vindt, zeker nu er eenSanquin-rapport ligt. Tevens betrof de zaak geen strafzaak. Dezelfde vraagheb ik aan de jongste raadsheer gesteld. De voorzitter heeft de vraag belet,omdat het niet aan mij is om vragen te stellen - aangezien dat eenprecedentwerking zou kunnen hebben. Dat stuk is wederom niet in hetproces-verbaal opgenomen.
(…)
De stellingname van de voorzitter levert een zwaarwegende aanwijzing opdat hij vooringenomen is ten opzichte van verzoeker. De voorzitter heeftvóór en tijdens de mondelinge behandeling expliciet vastgesteld dat hijverzoeker op de foto’s ziet. Verzoeker stond voor een voldongen feit, nu hijzichzelf niet op de foto’s herkent - maar de voorzitter wel. De mondelingebehandeling is juist bedoeld om de zaak bespreken en het standpunt vanpartijen aan te horen, in plaats van een feitelijk standpunt in te nemen. Devoorzitter had in deze fase van het proces nog niet tot die feitelijkevaststelling kunnen en mogen komen.Naast deze vaststelling heeft de voorzitter verzoeker bewogen zich ditstandpunt eigen te maken door met het wegwerpgebaar te zeggen: “Ach,kom joh/zeg.” Het wegwerpgebaar sprak boekdelen. Het is lichaamstaal,waarbij de voorzitter duidelijk liet doorschemeren dat hij verzoekerkennelijk leugenachtig vindt en verzoeker ertoe aanzette om zijn eigenfeitelijke vaststelling te bevestigen. De voorzitter is door het Sanquin-rapport en de vaststelling dat hij verzoeker op de foto’s ziet tot de conclusieg
ekomen dat grief 1 geen kans van slagen heeft - wat betekent dat devoorzitter heeft vastgesteld dat verzoeker de biologische vader is. Dieuitzonderlijke omstandigheden hebben ertoe geleid dat er eenzwaarwegende aanwijzing is dat de voorzitter vooringenomen is tenopzichte van verzoeker, welke vrees onder de gestelde omstandighedenobjectief gerechtvaardigd is. Immers, verzoeker heeft de vrees dat zijneerste grief door de stellingname van de voorzitter niet zondervooringenomenheid zal worden beoordeeld.
(…)
Ook de stellingname van de oudste raadsheer levert een zwaarwegendeaanwijzing op dat hij vooringenomen is ten opzichte van verzoeker. Deoudste raadsheer stelde dat hij discussie omtrent de foto’s niet relevantvindt, omdat er een Sanquin-rapport ligt. De oudste raadsheer geefthiermee blijk dat hij niet voor eventueel tegenbewijs openstaat. Daarbijheeft de oudste raadsheer opgemerkt dat het niet om een strafzaak gaat.Hiermee lijkt de oudste raadsheer te rechtvaardigen dat civiele rechterstijdens de mondelinge behandeling meer vrijheden genieten danstrafrechters. Aangezien de oudste raadsheer zich slechts door hetSanquin-rapport laat leiden en meent dat civiele rechters eerder tot een bepaalde conclusie kunnen komen, levert dit een zwaarwegende aanwijzingop - zeker met hetgeen de voorzitter heeft vastgesteld - dat de oudsteraadsheer vooringenomen is ten opzichte van verzoeker. Net als bij devoorzitter is de vrees geobjectiveerd, aangezien grief 1 … niet zondervooringenomenheid kan en zal worden beoordeeld.
(…)
Ten opzichte van de jongste raadsheer neemt verzoeker een genuanceerdstandpunt in. Vooropgesteld dient te worden dat het hof met één mondspreekt. Er zijn echter vooralsnog geen concrete feiten en omstandighedendie de schijn van vooringenomenheid van de jongste raadsheerondersteunen. Na een eventuele toelichting van de jongste raadsheer, welketoelichting door de voorzitter is belet, is verzoeker eventueel bereid het wrakingsverzoek ten opzichte van de jongste raadsheer in te trekken.”