ECLI:NL:GHAMS:2015:3484

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
200.150.445/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van mededelingsplicht bij autoverzekering en gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de kantonrechter in een geschil met ING Insurance Services N.V. over een autoverzekering. De vrouw, hierna aangeduid als [appellante], had een verzekering afgesloten voor een auto waarvan haar man de regelmatige bestuurder was. ING weigerde echter schadevergoeding na een diefstal van de auto, omdat [appellante] haar mededelingsplicht had geschonden. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van [appellante] afgewezen en ING in de proceskosten veroordeeld.

In hoger beroep heeft het hof de feiten vastgesteld die door de kantonrechter waren aangenomen en deze als uitgangspunt genomen. Het hof oordeelde dat [appellante] wist of had moeten begrijpen dat ING de verzekering niet zou accepteren als zij had gemeld dat haar man de regelmatige bestuurder was. Het hof concludeerde dat [appellante] tekortgeschoten was in haar informatieplicht op grond van artikel 7:928 BW, wat leidde tot de afwijzing van haar vordering.

Daarnaast heeft ING in reconventie vergoeding van onderzoekskosten gevorderd, die waren gemaakt in verband met de afhandeling van de schadeclaim. Het hof oordeelde dat [appellante] door haar handelen ING had gedwongen om deze kosten te maken, en dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter in reconventie vernietigd en [appellante] veroordeeld tot betaling van de onderzoekskosten, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter voor het overige en veroordeelde [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de mededelingsplicht bij het afsluiten van verzekeringen en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.150.445/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 590359 CV EXPL 13-1512
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 augustus 2015
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante, tevens incidenteel verweerster,
advocaat: mr. J.P. van Vulpen te Haarlem,
tegen
de naamloze vennootschap
ING INSURANCE SERVICES N.V.,
gevestigd te ’s Gravenhage,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en ING genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 2 mei 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 5 februari 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en ING als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Bij arrest van 24 juni 2014 heeft het hof een comparitie van partijen gelast.
Op 7 augustus 2014 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel;
- akte in conventie en memorie van antwoord in reconventie met producties van [appellante] ;
- akte uitlating producties van ING.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar vorderingen, zoals die volgens haar voortvloeien uit een bij de memorie van grieven overgelegde productie, zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
ING heeft in principaal appel geconcludeerd tot verwerping van het beroep en in incidenteel appel tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover het ziet op de afwijzing van de reconventionele vordering van ING, met beslissing over de proceskosten en uitvoerbaar bij voorraad. [appellante] heeft in het incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van ING, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder “De feiten” onder a tot en met j de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellante] is gehuwd met [Z.] .
2.2
Zij hebben meerdere malen verzekeringen afgesloten bij ING en haar rechtsvoorgangers en/of aan ING gelieerde vennootschappen.
2.3
Bij brief van 14 juni 2005 heeft Postbank Schadeverzekering N.V. (rechtsvoorgangster van ING) naar aanleiding van de schademelding betreffende waterschade aan [Z.] laten weten:
“(…) Ook hebben wij uit het expertiserapport geconcludeerd dat u, om een schadevergoeding te krijgen, liegt over de toedracht en zelfs een nota laat vervalsen. (…) Na uw tegenstrijdige verklaring over de toedracht en het laten vervalsen van de reparatienota concluderen wij dat u als verzekerde niet aan uw verplichtingen heeft voldaan. Wij zullen daarom niet tot schadevergoeding overgaan. (…) Doordat u niet voldaan heeft aan uw verplichtingen als verzekerde vinden wij dat onze vertrouwensrelatie is geschaad. Wij willen daarom gebruik maken van ons recht om uw WoonZekerheidpakket binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief te beëindigen. (...)Wij willen u in de toekomst ook niet meer als verzekerde accepteren. Daarom nemen wij uw persoonsgegevens op in de incidentenregistratie van ING verzekeringen N.V. (…) Mocht in de toekomst blijken dat er toch een verzekeringsovereenkomst door u is afgesloten met ons, dan zullen wij ons op verzwijging beroepen, waardoor de eventueel afgesloten verzekering nietig wordt verklaard. (…)”
2.4
Op 3 augustus 2009 heeft N.V. Univé Schade met betrekking tot een autoverzekering betreffende een auto met kenteken PD-TF-94 aan [Z.] laten weten:
“De verzekering onder bovengenoemd polisnummer is met ingang van 11-09-2009 beëindigd in verband met wanbetaling. (…)”
2.5
Op 31 augustus 2009 heeft [appellante] telefonisch een autoverzekering bij ING aangevraagd voor een Nissan Micra met kenteken PD-TF-94. De verzekering werd afgesloten onder polisnummer 24784470 en op het polisblad is [appellante] als regelmatig bestuurder vermeld.
2.6
Op 9 september 2009 heeft [appellante] telefonisch een autoverzekering bij ING aangevraagd voor een [[auto]] met kenteken [******] . Deze verzekering is afgesloten onder polisnummer 24796272. De polis is op verzoek van [appellante] op 20 januari 2010 weer beëindigd.
2.7
Op 26 september 2011 heeft [appellante] aan ING laten weten dat zij onder polis 24784470 het kenteken [******] ( [[auto]] ) wilde vervangen door het kenteken 11-SN-NK ( [[auto]] ). ING heeft vervolgens een nieuw polisblad afgegeven waarop de polisvoorwaarden ING Autoverzekering (PP 9000-02) en de polisvoorwaarden Motorrijtuigverzekering Casco personenauto (PP 9325-01) van toepassing zijn verklaard.
Het kenteken van de [[auto]] heeft steeds op naam van [Z.] gestaan. De verzekering is onder andere gesloten in verband met een door [Z.] met de [[auto]] te ondernemen reis vanuit Marokko naar Nederland. [Z.] was ook overigens de regelmatige bestuurder van deze auto.
2.8
In de polissen van voormelde autoverzekeringen is opgenomen:
“Uit de door verzekeraar ontvangen gegevens blijkt dat verzekeringnemer heeft verklaard dat, ten aanzien van– verzekeringnemer,- personen met wie verzekeringnemer in gezinsverband samenwoont,- andere belanghebbenden bij de verzekering(en)en indien sprake is van motorrijtuigenverzekering(en)– regelmatige bestuurder(s) van het (de) motorrijtuig(en),gedurende 8 jaar voorafgaande aan de datum waarop deze verzekering(en) is (zijn) aangevraagd (…)b. door een verzekeringsmaatschappij niet enige vorm van verzekering is geweigerd of opgezegd en er geen beperkende voorwaarden of verhoogde premies zijn aangekondigd dan wel verplicht gesteld; (…)”
2.9
Op 12 december 2011 is bij ING gemeld dat de [[auto]] tussen 26 en 27 oktober 2011 was gestolen. [Z.] heeft op 12 december 2011 aangifte van diefstal gedaan bij de politie.
In het kader van de beoordeling van de claim heeft DEKRA Automotive BV (hierna: DEKRA) - in opdracht van ING – [appellante] en [Z.] drie maal bezocht. DEKRA heeft op 20 januari en op 24 februari 2012 gerapporteerd. Voor haar werkzaamheden heeft zij twee facturen verzonden voor een totaal bedrag van € 1.248,43.
2.1
Bij brief van 19 april 2012 heeft ING de claim van [appellante] betreffende de diefstal afgewezen wegens het bewust niet-nakomen van de mededelingsplicht bij het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst.

3.Beoordeling

3.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in conventie de vordering van [appellante] tot uitkering op grond van de polis afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op. Voorts heeft de kantonrechter in reconventie de vordering van ING tot vergoeding van de onderzoekskosten afgewezen en ING veroordeeld in de proceskosten, begroot op nihil. Tegen deze beslissing in reconventie komt ING op in incidenteel appel.
In principaal appel
3.2
Grieven 1 tot en met 5 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Kort gezegd is aan de orde de vraag of [appellante] haar mededelingsplicht jegens ING heeft geschonden bij het aangaan van de autoverzekeringen.
3.3
Partijen twisten over de vraag of de mededelingen zoals weergegeven op de polisbladen in de telefonische gesprekken tussen partijen aan de orde zijn geweest. [appellante] betwist dat en stelt dat slechts gevraagd is naar het kenteken, opzegdatum en schadevrije jaren. Tevens betwist zij dat zij de eerdere opzeggingen ten aanzien van haar man had moeten melden omdat er in 2005 geen sprake is geweest van fraude en de opzegging door Univé in 2009 slechts gebaseerd was op een maand betalingsachterstand die als gevolg van afwezigheid wegens vakantie was ontstaan.
3.4
Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of bij het aangaan van de verzekering door ING expliciet is gevraagd naar opzeggingen van verzekeringen ten aanzien van huisgenoten of regelmatig bestuurders, aangezien op [appellante] een informatieplicht rustte als bedoeld in artikel 7:928 BW, die zij heeft verzaakt. Daarbij heeft het hof de navolgende feiten en omstandigheden in ogenschouw genomen.
3.5
Als niet gemotiveerd betwist moet ervan worden uitgegaan dat [appellante] bekend was met de brief van 14 juni 2005 waarmee een rechtsvoorgangster van ING de woonhuisverzekering heeft opgezegd. In deze brief is vermeld dat [Z.] in de toekomst niet meer als verzekerde zal worden geaccepteerd en is tevens ondubbelzinnig in het vooruitzicht gesteld dat ING een eventueel toch door hem afgesloten verzekering zal vernietigen met een beroep op verzwijging. Tot slot is medegedeeld dat in verband hiermee de persoonsgegevens van [Z.] worden opgenomen in het incidentenregister van ING Verzekeringen NV.
Voorts was [appellante] op de hoogte van de recente beëindiging van de autoverzekering van [Z.] door Univé in verband met een betalingsachterstand.
3.6
Niettemin heeft [appellante] de [[auto]] ter verzekering aangeboden aan ING. Zij deed dit op haar eigen naam, wetende dat met deze verzekering ook de belangen van [Z.] waren gedekt als degene die de regelmatige bestuurder was van deze auto.
[appellante] wist gelet op de inhoud van de brief uit 2005, althans had redelijkerwijs moeten begrijpen, dat ING [Z.] niet als verzekerde of verzekeringnemer zou accepteren. [appellante] wist of behoorde aldus te begrijpen dat ING de verzekeringsaanvraag niet zou hebben geaccepteerd als zij had meegedeeld dat [Z.] de regelmatige bestuurder van de te verzekeren auto was, of als de verzekering op naam van [Z.] zou worden gesteld. Nu zij niet eigener beweging melding heeft gemaakt van de omstandigheid dat beoogd werd (mede) de belangen van [Z.] te verzekeren, heeft ING zich met recht op verzwijging beroepen. Daarmee falen de grieven 1 tot en met 5.
3.7
Of [appellante] zelf de telefoongesprekken heeft gevoerd met ING over het afsluiten van de autoverzekeringen, zoals in eerste aanleg door [appellante] gesteld, of dat dit gebeurde door een medewerker van ISP, zoals in hoger beroep betoogd, is niet relevant. Immers, zelfs als de telefoongesprekken door de ISP-medewerker werden gevoerd, gebeurde dit namens [appellante] . Of in deze gesprekken nu wel of niet is gevraagd naar eventuele opzeggingen of weigeringen in het verleden ten aanzien van de regelmatige bestuurders of huisgenoten kan eveneens in het midden blijven, nu - zoals hierboven overwogen - op [appellante] op grond van artikel 7:928 BW verplicht was ING vóór het sluiten van de verzekering mede te delen dat beoogd werd (mede) de belangen van [Z.] te verzekeren.
3.8
Met de verwerping van grieven 1 tot en met 5 strandt ook grief 6 die zich slechts richt op de veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.9
De grieven falen aldus. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd voor zover in conventie gewezen. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal appel.
In incidenteel appel
3.1
ING richt één grief tegen de afwijzing van haar reconventionele vordering. Zij meent dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het causaal verband tussen de wanprestatie dan wel het onrechtmatig handelen en de gevorderde schade onvoldoende vast staat en dat de noodzaak voor de gemaakte kosten discutabel is.
3.11
ING heeft aangevoerd dat zij op grond van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst gehouden was om het recht op uitkering vast te stellen en in verband daarmee een deskundige diende in te schakelen. Inschakeling van DEKRA voor dat onderzoek berustte dan ook niet op een vrije keuze van ING. Ten tijde van het eerste bezoek door DEKRA was de schending van de mededelingsplicht nog niet bekend. Bij het vervolgonderzoek zijn de eerdere opzeggingen aan het licht gekomen. Het volgende bezoek diende ter confrontatie in het kader van hoor en wederhoor. Als [appellante] bij het afsluiten van de verzekering aan haar informatieplicht had voldaan, zou inschakelen van DEKRA niet nodig zijn geweest en zouden geen kosten zijn gemaakt, aldus ING.
3.12
Het hof overweegt als volgt. Niet alleen heeft [appellante] voorafgaande aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomst haar mededelingsplicht geschonden, maar bovendien heeft zij nakoming van die overeenkomst door ING verlangd, wetende dat ING, als zij op de hoogte zou komen van de relevante informatie, zich op verzwijging zou beroepen en niet tot nakoming gehouden zou zijn. Hiermee heeft zij zich jegens ING niet gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid, zodat zij jegens ING in de nakoming van de overeenkomst is tekortgeschoten.
Doordat [appellante] nakoming van de verzekeringsovereenkomst verlangde, heeft ING kosten gemaakt die zij anders niet had hoeven maken. Deze kosten, bestaande uit de kosten van het DEKRA-onderzoek, komen in de omstandigheden van het geval in beginsel voor vergoeding in aanmerking.
3.13
Voor zover [appellante] de omvang van die kosten en het causaal verband met de tekortkoming heeft bedoeld te betwisten heeft zij dit onvoldoende onderbouwd, zodat de vordering ad € 1.248,43 geheel voor toewijzing vatbaar is.
3.14
ING heeft voorts wettelijke rente gevorderd vanaf respectievelijk 3 februari 2012 en 10 maart 2012, zijnde de data waarop de betaaltermijnen verstreken die op de facturen van DEKRA zijn vermeld. ING heeft evenwel verzuimd te stellen op grond waarvan op die respectievelijke data verzuim aan de zijde van [appellante] zou zijn ingetreden. De wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen met ingang van de datum van de eis in reconventie, te weten 17 april 2013.
3.15
De grief in incidenteel hoger beroep slaagt en het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover het de reconventie betreft.
3.16
[appellante] is in het ongelijk gesteld. Zij zal alsnog worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie en in de kosten van het incidenteel hoger beroep, zoals hierna zal worden vermeld.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in reconventie gewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] tot betaling van het bedrag van € 1.248,43, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 april 2013 tot de dag van volledige voldoening;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie, begroot op € 100,00;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 704,- aan verschotten en € 1.788,- voor salaris in principaal hoger beroep en € 632,- voor salaris in incidenteel hoger beroep, te voldoen binnen veertien dagen na dit arrest en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, R.H.C. van Harmelen en J.F. Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015