ECLI:NL:GHAMS:2015:3420

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
200.171.177/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing omzetting faillissement in schuldsanering met betrekking tot CJIB-schuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het verzoek van [X] tot opheffing van zijn faillissement en toelating tot de wettelijke schuldsanering. Het hof heeft geoordeeld dat [X] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, met name de CJIB-schuld, die is ontstaan door het niet tijdig afhandelen van boetes en het niet voldoen aan zijn verplichtingen met betrekking tot voertuigen die op zijn naam stonden. Ondanks dat [X] zijn situatie inmiddels heeft verbeterd, zoals het verkopen van de voormalige echtelijke woning en het treffen van een betalingsregeling met het CJIB, heeft het hof geconcludeerd dat deze verbeteringen nog niet van voldoende duur en stabiliteit zijn om hem toe te laten tot de schuldsanering. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd en [X] de mogelijkheid geboden om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen indien zijn financiële situatie verder stabiliseert.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.171.177/01
rekestnummer rechtbank : C15/13/459F
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 augustus 2015
in de zaak van
[X] ,
wonende te [Y] ,
appellant,
advocaat: mr. D.E. Lof te Nieuw-Vennep.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij op 9 juni 2015 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 juni 2015, waarbij het verzoek van [X] tot opheffing van het op hem van toepassing zijnde faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de wettelijke schuldsanering is afgewezen.
De curator in het faillissement van [X] , mr. R.A. van Wijk (hierna: curator), heeft een verslag, met producties, aan het hof verzonden, welke stukken zijn ingekomen op 5 augustus 2015.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 11 augustus 2015. Bij die behandeling is [X] verschenen, bijgestaan door mr. Lof voornoemd, die het verzoekschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd. Voorts is de curator verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de namens [X] op 6 augustus 2015 nader overgelegde producties 2 tot en met 6. [X] heeft verklaard geen beschikking te hebben over de stukken van de rechtbank, met uitzondering van het vonnis, maar heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.

2.Beoordeling

2.1
[X] heeft in het verzoekschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Hij stelt daartoe dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hij ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden, met name de CJIB-schuld, niet te goeder trouw is. Volgens [X] is de genoemde schuld in een moeilijke periode van zijn leven ontstaan. In 2011 heeft zijn voormalige echtgenote, die tot dan toe de financiën regelde, het huis verlaten. [X] moest toen in zijn eentje de kosten van de echtelijke woning voldoen. Toen de rekeningen van de energiemaatschappij en van de telefoon hoog uitvielen en [X] toen ook nog eind 2011 geconfronteerd werd met de eerste boete voor een scooter kwam hij al gauw in de problemen. Bovendien raakte [X] in een depressie en werd hij ontslagen. Als gevolg van deze omstandigheden was hij niet meer in staat adequaat te handelen en in plaats van de scooter af te melden of de verzekering goed te regelen, heeft hij niets ondernomen om de boetes te voorkomen.
Inmiddels heeft [X] de situatie die heeft geleid tot het ontstaan van de schulden, onder controle. Hij heeft zijn eigen faillissement aangevraagd en heeft hulp gezocht bij een psychiater die medicatie heeft voorgeschreven. De voormalige echtelijke woning is verkocht, de omgangsregeling met de kinderen verloopt goed en [X] heeft weer een baan gevonden. Voorts heeft hij alle voertuigen van zijn naam af laten halen en ligt er een betalingsregeling met het CJIB. [X] meent dan ook dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de schulden onder controle heeft gekregen. Hij verzoekt het hof hem – zo nodig met een beroep op de hardheidsclausule – toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
De curator heeft in hoger beroep verklaard dat [X] zich naar behoren heeft gehouden aan de verplichtingen die het faillissement voor hem meebrengt, al was het moeilijk contact met hem te krijgen toen hij op de camping ging wonen en nog niet bereikbaar was. De curator heeft er voldoende vertrouwen in dat [X] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Wat betreft de vraag of [X] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van de schulden en het door hem gedane beroep op de hardheidsclausule refereert de curator zich aan het oordeel van het hof.
2.3
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
2.4
Het hof is van oordeel dat [X] daarin niet is geslaagd. Gebleken is, zoals ook in het vonnis is vermeld, dat [X] een schuld aan het CJIB heeft laten ontstaan die per 20 april 2015 € 9.732,24 bedroeg en ten tijde van het vonnis van de rechtbank onweersproken door [X] is opgelopen tot € 10.139,24. De boetes zijn ontstaan, zoals eveneens in het vonnis is vermeld, in de periode van 16 augustus 2011 tot en met 27 april 2015. Deze schuld bestaat volgens [X] met name uit boetes in verband met het onverzekerd en ongekeurd laten van op naam van [X] staande voertuigen (auto’s en een scooter). Het is de verantwoordelijkheid van [X] om de keuring uit te laten voeren en een deugdelijke verzekering af te sluiten en te betalen voor op zijn naam staande voertuigen. Dat [X] dit heeft verzuimd kan hem worden verweten. [X] kan tevens worden verweten dat hij geen vrijwaring heeft geregeld voor voertuigen die gedemonteerd waren en dat hij geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van de boetes die hij via het CJIB op zijn adres ontving. Dat [X] door zijn persoonlijke omstandigheden niet altijd adequaat heeft gereageerd, valt te begrijpen, maar niet dat hij jarenlang geen actie heeft ondernomen. Daarom is niet aannemelijk geworden dat [X] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de schuld aan het CJIB te goeder trouw is geweest. Bovengenoemde schuld staat aan zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
2.5
[X] heeft in het kader van een beroep op de in artikel 288, derde lid, Fw neergelegde hardheidsclausule aangevoerd dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen. Naar het oordeel van het hof heeft [X] dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. De acties die [X] recent, in het licht van het verzoek tot toelating tot de schuldsanering heeft ondernomen, te weten het ervoor zorgen dat de voertuigen niet meer op zijn naam staan en het treffen van een betalingsregeling met het CJIB betreffende recent ontstane boetes, zijn daartoe onvoldoende. In dit verband weegt het hof mee dat twee boetes - die eveneens in het vonnis worden genoemd - in het eerste kwartaal van 2015 zijn ontstaan en dat de vrijwaring ter zake van de Opel Corsa pas 20 juni 2015 is geregeld, zoals volgt uit de zijdens [X] ingebrachte productie 6. Hoewel gebleken is dat [X] op de goede weg is - hij is immers in loondienst werkzaam, komt zijn verplichtingen in het faillissement naar behoren na, en toont een zeker verantwoordelijkheidsbesef door de voertuigen van zijn naam af te laten halen - zijn de verbeteringen die [X] in zijn leven heeft aangebracht nog van te korte duur en daarmee onvoldoende bestendig om tot het oordeel te komen dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 288, derde lid, Fw. Het hof geeft [X] net als de rechtbank in overweging dat indien hij op termijn kan aantonen dat zijn leven/financiële situatie een stabiele wending heeft genomen en hij daadwerkelijk de betalingsregeling met het CJIB nakomt en deze schuld probeert af te betalen of anderszins te regelen, hij over enige tijd nogmaals een verzoek kan indienen om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling.
2.6
Het voorgaande leidt tot de beslissing dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, J.E. Molenaar en R.J.Q. Klomp, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.