Uitspraak
Omvang van het hoger beroep
[persoon 1]
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld tegen een ontnemingsvordering die is opgelegd aan de veroordeelde in verband met een hennepkwekerij. De veroordeelde, geboren in 1981, was eerder veroordeeld voor medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had op 16 januari 2014 de veroordeelde verplicht tot betaling van een bedrag van € 5.000,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hoger beroep richtte zich specifiek tegen deze ontnemingsvordering. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 januari 2015 heeft de raadsman van de veroordeelde betoogd dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel was, omdat de hennepplanten in de woning van de veroordeelde niet tot een oogst hadden geleid. Het hof heeft vastgesteld dat de hennepplanten die aangetroffen zijn, niet tot een oogst hebben geleid en dat er onvoldoende bewijs was voor een eerdere oogst waaruit de veroordeelde voordeel zou hebben genoten. De advocaat-generaal had gevorderd dat de veroordeelde de verplichting zou krijgen om € 5.000,00 te betalen, maar het hof heeft deze vordering afgewezen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en wees de vordering tot betaling af, omdat niet was aangetoond dat de veroordeelde enig wederrechtelijk voordeel had genoten.