4.6.Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de vader, de moeder en [X] vanaf 2003 een gezin vormden en dat [de minderjarige] vanaf zijn geboorte in 2006 daarvan eveneens deel heeft uitgemaakt tot aan het uiteengaan van de vader en de moeder in de zomer van 2010. In januari 2011 is de moeder onverwachts en zonder bericht naar China vertrokken, waar zij waarschijnlijk thans nog steeds verblijft. Nadien is zij enkel keren kort in Nederland geweest en wederom zonder bericht weer teruggekeerd naar China. [de minderjarige] is door zijn moeder bij de vader gelaten. In 2012 is zij voor het laatst in Nederland geweest. De handelswijze van de moeder heeft bij [de minderjarige] tot gevoelens van verdriet, angst en onveiligheid geleid, hetgeen in zijn gedrag op school en thuis tot uiting is gekomen. Hij heeft in verband met deze problemen vanaf 2011 tot medio 2012 speltherapie gehad.
Korte tijd na het vertrek van de moeder heeft zich een incident tussen de vader en [X] voorgedaan en is ook [X] bij de vader en [de minderjarige] weggegaan. De vader heeft sindsdien een grote weerstand tegen [X] . Mede als gevolg van de slechte verstandhouding tussen hen heeft er, sinds het vertrek van [X] uit de woning, geen vaste c.q. frequente omgang tussen [de minderjarige] en [X] plaatsgevonden. Het laatste contact tussen hen vond plaats eind 2014.
[X] heeft de rechtbank verzocht een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen. Anders dan de vader is het hof van oordeel dat uit de hiervoor genoemde feiten volgt dat [X] een nauwe persoonlijke betrekking met [de minderjarige] heeft, zodat de rechtbank [X] terecht ontvankelijk heeft geacht in dit verzoek.
Bij tussenbeschikking van 10 juli 2012 van de rechtbank is de Raad verzocht een onderzoek in te stellen en te adviseren met betrekking tot een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en [X] . In het op 14 november 2012 opgestelde rapport heeft de Raad – kort gezegd – geconcludeerd dat er geen contra-indicaties zijn voor omgang tussen [X] en [de minderjarige] . Geadviseerd is de door [X] verzochte omgangsregeling met [de minderjarige] toe te wijzen in die zin dat na de in het rapport beschreven opbouwperiode op één weekenddag en één woensdagmiddag per maand omgang tussen hen zal plaatsvinden.
Bij tussenbeschikking van 3 april 2013 van de rechtbank is een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat [X] de eerste drie maanden op woensdag de voetbaltrainingen en op zaterdag de voetbalwedstrijden van [de minderjarige] kan bezoeken en zij na de eerste drie maanden omgang met elkaar zullen hebben op woensdag van 13:30 uur tot 17:00 uur. De beslissing is voor het overige aangehouden pro forma tot 2 september 2013 met het verzoek aan de Raad om de rechtbank nader te berichten omtrent het verloop van de regeling.
In het op 2 september 2013 opgestelde rapport heeft de Raad – kort gezegd – aangegeven dat [de minderjarige] gespannen is geworden voor contact met [X] en niet weet wat hij ermee moet terwijl de vader niet in staat is hem daarbij te ondersteunen en te stimuleren. Omgang tussen [X] en [de minderjarige] is volgens de Raad niet mogelijk tot de vader en [X] (weer) nader tot elkaar komen. De Raad acht hulpverlening noodzakelijk in de vorm van mediation. Geadviseerd is op dat moment geen omgang vast te stellen en de zaak aan te houden voor zes maanden waarin de vader en [X] met behulp van mediation of een gemeenschappelijke vertrouwenspersoon hun onderlinge problemen oplossen.
Bij tussenbeschikking van 23 oktober 2013 van de rechtbank is de eerder vastgestelde tijdelijke regeling geschorst en de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 16 april 2014 met het verzoek aan de advocaten van partijen de rechtbank schriftelijk te informeren omtrent de resultaten van de mediation en de daaraan te verbinden gevolgen. Bij brief van 4 maart 2014 heeft de advocaat van [X] bericht dat de mediation is mislukt.
In een door de vader overgelegd, ongedateerd, verslag van drs. Femke J. Soethoudt, orthopedagoog en integratief kindertherapeut, heeft zij naar aanleiding van een intakegesprek met de vader en [de minderjarige] op 29 januari 2014 en een individuele sessie met [de minderjarige] op 5 februari 2014 aangegeven dat [de minderjarige] al lange tijd zeer duidelijk aangeeft [X] niet te willen zien. Volgens haar wordt het tijd dat naar [de minderjarige] wordt geluisterd en dat er rust en duidelijkheid komt.
Voorts bevindt zich bij de stukken een verslag van 30 april 2014 van mevrouw Van de Voorde, schoolmaatschappelijk werk SMD, waarin is geadviseerd te investeren in een laagdrempelige en voor de vader en [de minderjarige] prettige en veilige manier tot contactherstel met [X] . Informatieverschaffing en belcontact is in dit stadium aanbevolen, nu [de minderjarige] duidelijk heeft aangegeven [X] niet te willen zien.
Tijdens de voortgezette behandeling van de zaak in eerste aanleg op 16 mei 2014 heeft de rechtbank partijen de mogelijkheid van systeemtherapie voorgehouden. Bij brief van 20 mei 2014 heeft de advocaat van [X] bericht dat [X] dit voorstel afwijst gelet op de houding van de vader in het verleden. Verzocht is een beschikking af te geven en de verzoeken van [X] vast te stellen. Dit heeft geleid tot de in de bestreden beschikking vervatte beslissing.
[X] is tegen die beslissing in hoger beroep gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader onder meer aangegeven dat de schoolmaatschappelijk werker was geschrokken van het gedrag van [de minderjarige] en dat zij therapie nodig acht om hem te leren omgaan met zijn woede. De behandeling van de zaak is aangehouden in afwachting van de uitkomst van een nieuwe poging tot mediation. Bij de onder 1.5 vermelde brief van de advocaat van [X] heeft deze het hof laten weten dat de mediation is beëindigd en dat voor [X] de reden daarvoor was gelegen in het feit dat hij vreesde voor de veiligheid van [de minderjarige] omdat foto’s van [X] door [de minderjarige] , met medeweten van de vader, op sinistere wijze kapot zijn geknipt en zijn voorzien van scheldwoorden. Ook heeft [X] een brief van [de minderjarige] ontvangen waar hij erg van was geschrokken. Bijgevoegd bij voormelde brief zijn de desbetreffende foto’s en brief.
Bij de onder 1.6 vermelde brief van de advocaat van de vader heeft deze het hof onder meer laten weten dat [de minderjarige] heeft gehandeld zonder medeweten van de vader, dat de vader dit met hem heeft besproken en dat [de minderjarige] heeft aangegeven dat hij boos is op [X] onder meer door de verdwijning van een iPad. De vader is nog steeds van oordeel dat een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en [X] niet in het belang van [de minderjarige] is, zoals ook blijkt uit het gedrag van de minderjarige op school. Bijgevoegd bij voormelde brief is een verklaring van de juf van [de minderjarige] , waarin - voor zover van belang - is vermeld dat [de minderjarige] op maandag 13 april (naar het hof begrijpt:) 2015 heel humeurig, zenuwachtig en druk was in de klas, dat zijn werkhouding slecht te noemen was en dat hij tijdens het buitenspelen agressief was tegen andere kinderen.
Bij de onder 1.7 vermelde brief van de advocaat van [X] heeft deze aangegeven dat hij vreest dat het voortzetten van de onderhavige procedure de veiligheid van [de minderjarige] verder in gevaar brengt.
Het hof stelt vast dat, ondanks een tweetal raadsonderzoeken, het vaststellen van een tijdelijke contactregeling en een tweetal mediationpogingen, het niet is gelukt om bij [de minderjarige] draagvlak te creëren voor een regulier contact met [X] . Uit het feit dat [de minderjarige] foto’s van [X] heeft verknipt, daar scheldwoorden aan toevoegt en [X] een boze brief schrijft, maakt het hof op dat [de minderjarige's] draagvlak voor dit contact eerder verder lijkt af te nemen. Daarbij kan in het midden blijven of de vader bij deze acties van [de minderjarige] is betrokken, of daarvan op de hoogte was. Gelet op de traumatische ervaringen die [de minderjarige] heeft gehad door het vertrek van zijn moeder en het vlak daarna uit huis vertrekken van zijn halfbroer, het zorgelijke gedrag dat hij vervolgens liet zien en de weerstand die de vader voelt tegen [X] , is het hof van oordeel dat thans verder druk uitoefenen op het herstel van het contact met [X] een te groot risico voor [de minderjarige's] verdere ontwikkeling met zich brengt en derhalve in strijd is met zijn zwaarwegend belang. Nu blijkens de laatst vermelde brief ook [X] inmiddels die mening is toegedaan, zal ook het hof geen omgangsregeling tussen [X] en [de minderjarige] vaststellen en de bestreden beschikking bekrachtigen.