Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van 22 april 2015 is gebleken dat de man [de minderjarige] voor het laatst heeft gezien toen [de minderjarige] slechts een paar maanden oud was, en dat de ouders sinds die tijd strijd voeren over een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] . In dit verband zijn inmiddels diverse procedures gevoerd en meerdere beschikkingen gegeven. Daarnaast is er een poging gedaan de omgang tussen de man en [de minderjarige] weer op gang te brengen. De rechtbank Amsterdam heeft partijen in dit verband in maart 2013 verwezen naar het Omgangshuis voor omgangsbegeleiding. Omdat vader zich niet heeft willen conformeren aan voorwaarden die het Omgangshuis tijdens de intakefase heeft gesteld, is de omgang niet gestart. Als gevolg van een en ander is er thans ruim vier jaar geen omgang tussen de man en [de minderjarige] geweest.
Gebleken is dat de onderlinge verstandhouding tussen de ouders ernstig is verstoord, en dat er sinds geruime tijd geen sprake meer is van communicatie. Aan de zijde van de vrouw is sprake van veel angst voor de man. Zij heeft, vanwege gebeurtenissen tussen partijen die in het verleden hebben plaatsgevonden, grote weerstand tegen omgang tussen de man en [de minderjarige] en de vrouw zelf wil onder geen beding contact met de man hebben. Uit hetgeen de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, is duidelijk geworden dat de gebeurtenissen in het verleden met de man een grote weerslag op haar hebben gehad. Uit voornoemd rapport van de bijzondere curator drs. Henar blijkt dat de vrouw onder behandeling is bij een therapeut wegens heftige paniekaanvallen die gerelateerd zijn aan de gebeurtenissen met de man. De diagnose luidt Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS).
Ten aanzien van de man is gebleken dat hij niet in staat is te erkennen dat de weerstand bij de vrouw als gevolg van de gebeurtenissen in het verleden jegens hem bestaat en dat dit de genoemde belemmering voor haar oplevert. Volgens de man komt deze weerstand niet voort uit feiten als door de vrouw geschetst. Ter zitting van 22 april 2015 is voorts gebleken dat de man niet voldoende met de aanbevelingen van de Raad en het Omgangshuis heeft gedaan. Hoewel de Raad de man in de rapportage van 31 oktober 2012 al heeft verwezen naar een cursus Positief Opvoeden en Triple P, en het Omgangshuis de man in de rapportage van 20 november 2013 heeft verwezen naar een cursus Positief Opvoeden en een cursus frustratietolerantie, blijkt dat de man daaraan niet heeft deelgenomen. Ter zitting heeft de man hiertoe aangevoerd dat hij geen verwijzing van zijn huisarts heeft gekregen. Nu een verwijzing door een huisarts geen vereiste is voor het deelnemen aan dergelijke cursussen, komt het hof tot de slotsom dat de man zich onvoldoende heeft ingespannen. Dat de man verbaal agressief is geweest, zoals onder meer is terug te lezen in het proces-verbaal naar aanleiding van aangifte van de vrouw die zich in het dossier bevindt, alsmede blijkt uit de rapportage van het Omgangshuis van 20 november 2013, schuift de man terzijde met de mededeling dat dit gebaseerd was op emoties rondom de omgangsproblematiek. Daarmee bagatelliseert de man zijn grote aandeel in de problematiek. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man zijn aandeel in de bestaande problematiek ontkend en is zijn boosheid zozeer opgelopen dat hij de zitting tussentijds heeft verlaten, waarbij hij zich zeer onbehoorlijk en dreigend heeft uitgelaten tegenover de vrouw.
Met de Raad is het hof van oordeel dat de verhouding tussen de man en de vrouw zodanig ernstig is verstoord dat er bij de vrouw geen enkel draagvlak aanwezig is om een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen. Nader onderzoek door de Raad is niet nodig, ook omdat gebleken is dat de vrouw met hulp vanuit school [de minderjarige] voorziet van benodigde begeleiding.
Gebleken is dat de vrouw nog geen afstand heeft kunnen nemen van gebeurtenissen die in het verleden tussen haar en de man hebben plaatsgevonden, hetgeen in stand lijkt te worden gehouden door de wijze waarop man zich tegenover de vrouw gedraagt. Als gevolg daarvan is de vrouw ook bang dat de veiligheid van [de minderjarige] niet gewaarborgd is wanneer hij bij de man is. De vrouw heeft aldus geen enkel vertrouwen in de man, waardoor het voor haar niet mogelijk is eraan mee te werken dat [de minderjarige] contact met de man heeft, laat staan dat [de minderjarige] bij hem verblijft. De man heeft overigens, nadat hij de zittingszaal had verlaten, bij monde van zijn advocaat laten weten dat hij zich refereert aan het oordeel van het hof.
In het licht van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat een afgedwongen totstandbrenging of uitvoering van omgang tussen de man en [de minderjarige] een reëel risico oplevert dat [de minderjarige] klem komt te zitten of verloren raakt tussen de ouders, met als gevolg dat omgang thans in strijd is met zijn zwaarwegende belangen, als bedoeld in artikel 1:377a lid 3, aanhef en onder d BW. Het hof zal het verzoek van de man in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
Ten overvloede merkt het hof op dat de man -mocht hij te zijner tijd een nieuw verzoek tot omgang met [de minderjarige] indienen- er goed aan zou doen om dan met stukken te onderbouwen dat hij inderdaad hulp heeft gezocht, welke hulp hij heeft gekregen en wat de uitkomst daarvan is.