ECLI:NL:GHAMS:2015:3361

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
200.150.817/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders en minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 18 augustus 2015, gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige kind. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.A. Appelman, verzoekt om een omgangsregeling met zijn kind, dat in 2010 is geboren. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.H. Visser, is van mening dat omgang niet in het belang van het kind is. Het hof verwijst naar eerdere beslissingen, waaronder een tussenbeschikking van 9 december 2014, waarin een bijzondere curator is benoemd en informatieverplichtingen zijn opgelegd aan de vrouw. Tijdens de zitting op 22 april 2015 is gebleken dat de relatie tussen de ouders ernstig verstoord is, wat de mogelijkheid van een omgangsregeling bemoeilijkt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verklaard dat er bij de vrouw geen draagvlak is voor een omgangsregeling, en de bijzondere curator heeft bevestigd dat omgang momenteel niet in het belang van het kind is. Het hof concludeert dat de huidige situatie, waarin de man en de vrouw niet met elkaar kunnen communiceren en er angst is aan de zijde van de vrouw, een omgangsregeling in de weg staat. Het hof wijst het verzoek van de man af en bekrachtigt de eerdere beschikking, waarbij het belang van het kind voorop staat. De man wordt geadviseerd om bij een toekomstig verzoek tot omgang aan te tonen dat hij hulp heeft gezocht en wat de resultaten daarvan zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 18 augustus 2015
Zaaknummer: 200.150.817/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/503366 / FA RK 11-9168
in de zaak in hoger beroep van:
[…] ,
wonende te […] ,
appellant,
advocaat: mr. M.M.A. Appelman te Amsterdam,
tegen
[…] ,
onbekende woon- of verblijfplaats,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.H. Visser te Wormerveer.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 9 december 2014. Bij die beschikking is:
- drs. I.G.R. Henar benoemd tot bijzondere curator over het minderjarige kind van partijen [naam minderjarige] , geboren [in] 2010, hierna ook te noemen “ [de minderjarige] ”;
- bepaald dat de vrouw aan de man door tussenkomst van zijn advocaat eenmaal per twee maanden schriftelijke informatie aangaande belangrijke ontwikkelingen in het leven van [de minderjarige] dient te verstrekken, alsmede eenmaal per zes maanden een recente foto van [de minderjarige] ;
- een onderzoek naar de opvoedingssituatie van [de minderjarige] door de Raad voor de Kinderbescherming Regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad) gelast, alsmede een onderzoek door de bijzondere curator ter beantwoording van de vraag of, en zo ja, in welke vorm, contact tussen de man en [de minderjarige] mogelijk is.
1.3.
Op 13 april 2015 is bij de griffie van dit hof een rapport van de bijzondere curator, gedateerd 9 april 2015, binnengekomen.
1.4.
Van de zijde van de man heeft het hof op 18 maart 2015 en 20 april 2015 nadere stukken ontvangen. In de brief van 18 maart 2015 is het verzoek opgenomen de aan de vrouw opgelegde informatieverplichting uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en een dwangsom aan de genoemde verplichting te verbinden.
1.5.
Op 31 maart 2015 heeft de vrouw een kopie verstrekt van de door haar op 23 maart 2015 aan de man verstrekte foto van - en informatie over [de minderjarige] .
1.6.
Van de Raad voor de Kinderbescherming is nog ontvangen een brief gedateerd 14 januari 2015, waarin de Raad aangeeft dat hij geen onderzoek heeft kunnen instellen, omdat de Raad er niet in is geslaagd contact met de vrouw te krijgen.
1.7.
De behandeling van de zaak is op 22 april 2015 ter terechtzitting voortgezet.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mw. drs. I.G.R. Henar, bijzondere curator;
- de heer C. de Wilde, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).

2.Nadere beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] moet worden bepaald. Daarnaast verzoekt de man een dwangsom te verbinden aan de informatieverplichting die aan de vrouw is opgelegd bij beschikking van 9 december 2014 en deze ook op dit onderdeel uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
Nu het inleidend verzoekschrift in deze zaak is ingediend op 17 juni 2014, dus vóór 1 januari 2015, is op grond van artikel 28 lid 1 van de Overgangswet NBW op de beoordeling daarvan het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2015.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a BW hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht. Grond voor ontzegging is onder meer aanwezig indien omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Omgang tussen ouder en het kind blijft achterwege, wanneer blijkt dat de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ertoe kan leiden dat het kind klem komt te zitten of verloren raakt tussen de beide ouders indien de omgang wordt afgedwongen, met als gevolg dat de omgang ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind, of dat omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.3.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de relatie van de ouders zeer verstoord is, waardoor er thans bij de vrouw geen draagvlak is voor een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] . Een omgangsregeling is derhalve niet in het belang van [de minderjarige] , aldus de Raad.
2.4.
De bijzondere curator heeft in haar rapport van 9 april 2015 vermeld dat de huidige problemen tussen de ouders voortkomen uit een zeer ernstige conflictsituatie, waardoor iedere basis van vertrouwen tussen hen ontbreekt en er geen enkele directe communicatie tussen hen mogelijk is. De bijzondere curator acht omgang om dit moment nog niet in het belang van [de minderjarige] , aangezien er bij de vrouw geen draagkracht is voor omgang.
2.5.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van 22 april 2015 is gebleken dat de man [de minderjarige] voor het laatst heeft gezien toen [de minderjarige] slechts een paar maanden oud was, en dat de ouders sinds die tijd strijd voeren over een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] . In dit verband zijn inmiddels diverse procedures gevoerd en meerdere beschikkingen gegeven. Daarnaast is er een poging gedaan de omgang tussen de man en [de minderjarige] weer op gang te brengen. De rechtbank Amsterdam heeft partijen in dit verband in maart 2013 verwezen naar het Omgangshuis voor omgangsbegeleiding. Omdat vader zich niet heeft willen conformeren aan voorwaarden die het Omgangshuis tijdens de intakefase heeft gesteld, is de omgang niet gestart. Als gevolg van een en ander is er thans ruim vier jaar geen omgang tussen de man en [de minderjarige] geweest.
Gebleken is dat de onderlinge verstandhouding tussen de ouders ernstig is verstoord, en dat er sinds geruime tijd geen sprake meer is van communicatie. Aan de zijde van de vrouw is sprake van veel angst voor de man. Zij heeft, vanwege gebeurtenissen tussen partijen die in het verleden hebben plaatsgevonden, grote weerstand tegen omgang tussen de man en [de minderjarige] en de vrouw zelf wil onder geen beding contact met de man hebben. Uit hetgeen de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, is duidelijk geworden dat de gebeurtenissen in het verleden met de man een grote weerslag op haar hebben gehad. Uit voornoemd rapport van de bijzondere curator drs. Henar blijkt dat de vrouw onder behandeling is bij een therapeut wegens heftige paniekaanvallen die gerelateerd zijn aan de gebeurtenissen met de man. De diagnose luidt Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS).
Ten aanzien van de man is gebleken dat hij niet in staat is te erkennen dat de weerstand bij de vrouw als gevolg van de gebeurtenissen in het verleden jegens hem bestaat en dat dit de genoemde belemmering voor haar oplevert. Volgens de man komt deze weerstand niet voort uit feiten als door de vrouw geschetst. Ter zitting van 22 april 2015 is voorts gebleken dat de man niet voldoende met de aanbevelingen van de Raad en het Omgangshuis heeft gedaan. Hoewel de Raad de man in de rapportage van 31 oktober 2012 al heeft verwezen naar een cursus Positief Opvoeden en Triple P, en het Omgangshuis de man in de rapportage van 20 november 2013 heeft verwezen naar een cursus Positief Opvoeden en een cursus frustratietolerantie, blijkt dat de man daaraan niet heeft deelgenomen. Ter zitting heeft de man hiertoe aangevoerd dat hij geen verwijzing van zijn huisarts heeft gekregen. Nu een verwijzing door een huisarts geen vereiste is voor het deelnemen aan dergelijke cursussen, komt het hof tot de slotsom dat de man zich onvoldoende heeft ingespannen. Dat de man verbaal agressief is geweest, zoals onder meer is terug te lezen in het proces-verbaal naar aanleiding van aangifte van de vrouw die zich in het dossier bevindt, alsmede blijkt uit de rapportage van het Omgangshuis van 20 november 2013, schuift de man terzijde met de mededeling dat dit gebaseerd was op emoties rondom de omgangsproblematiek. Daarmee bagatelliseert de man zijn grote aandeel in de problematiek. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man zijn aandeel in de bestaande problematiek ontkend en is zijn boosheid zozeer opgelopen dat hij de zitting tussentijds heeft verlaten, waarbij hij zich zeer onbehoorlijk en dreigend heeft uitgelaten tegenover de vrouw.
Met de Raad is het hof van oordeel dat de verhouding tussen de man en de vrouw zodanig ernstig is verstoord dat er bij de vrouw geen enkel draagvlak aanwezig is om een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen. Nader onderzoek door de Raad is niet nodig, ook omdat gebleken is dat de vrouw met hulp vanuit school [de minderjarige] voorziet van benodigde begeleiding.
Gebleken is dat de vrouw nog geen afstand heeft kunnen nemen van gebeurtenissen die in het verleden tussen haar en de man hebben plaatsgevonden, hetgeen in stand lijkt te worden gehouden door de wijze waarop man zich tegenover de vrouw gedraagt. Als gevolg daarvan is de vrouw ook bang dat de veiligheid van [de minderjarige] niet gewaarborgd is wanneer hij bij de man is. De vrouw heeft aldus geen enkel vertrouwen in de man, waardoor het voor haar niet mogelijk is eraan mee te werken dat [de minderjarige] contact met de man heeft, laat staan dat [de minderjarige] bij hem verblijft. De man heeft overigens, nadat hij de zittingszaal had verlaten, bij monde van zijn advocaat laten weten dat hij zich refereert aan het oordeel van het hof.
In het licht van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat een afgedwongen totstandbrenging of uitvoering van omgang tussen de man en [de minderjarige] een reëel risico oplevert dat [de minderjarige] klem komt te zitten of verloren raakt tussen de ouders, met als gevolg dat omgang thans in strijd is met zijn zwaarwegende belangen, als bedoeld in artikel 1:377a lid 3, aanhef en onder d BW. Het hof zal het verzoek van de man in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
Ten overvloede merkt het hof op dat de man -mocht hij te zijner tijd een nieuw verzoek tot omgang met [de minderjarige] indienen- er goed aan zou doen om dan met stukken te onderbouwen dat hij inderdaad hulp heeft gezocht, welke hulp hij heeft gekregen en wat de uitkomst daarvan is.
2.6.
Het hof ziet geen aanleiding een dwangsom te verbinden aan de informatieverplichting zoals deze eerder door dit hof aan de vrouw is opgelegd, noch ziet het aanleiding onder de omstandigheden als hierboven beschreven dit onderdeel uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De vrouw heeft inmiddels aan haar informatieverplichting voldaan, waarbij zij reeds binnen de daarvoor gegeven termijn een foto van [de minderjarige] heeft verstrekt.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] ;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. C.E. Buitendijk en mr. J. Louwinger-Rijk in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2015.