ECLI:NL:GHAMS:2015:334

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
23-002149-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor diefstal uit woonzorgcentrum na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van diefstal van een geldbedrag van 15 euro uit de kamer van een bewoonster van een woonzorgcentrum in Beverwijk op 29 augustus 2013. De tenlastelegging was gebaseerd op de omstandigheden dat de verdachte op dat moment werkzaam was in het zorgcentrum en dat er eerder diefstallen hadden plaatsgevonden.

Tijdens de zitting in hoger beroep is het hof tot de conclusie gekomen dat de lezing van de verdachte niet zonder meer kan worden uitgesloten. De verdachte had verklaard dat zij het geld van de bewoonster had gekregen om aan een verzorgster te overhandigen. Het hof oordeelde dat de relevante getuige, de bewoonster, niet was gehoord, waardoor er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde diefstal. De beslissing is genomen op basis van het ontbreken van overtuigend bewijs en de mogelijkheid dat de verdachte de waarheid sprak. Het hof benadrukte dat de verdachte niet in haar verdediging mocht worden geschaad door het ontbreken van de verklaring van de bewoonster.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002149-14
Datum uitspraak: 22 januari 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 mei 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-700352-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2015, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 augustus 2013 te Beverwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, te weten 15 euro (drie bankbiljetten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.

Vrijspraak

Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Naar aanleiding van diefstallen van bewoners van woonzorgcentrum [woonzorgcentrum] te Beverwijk besluiten enkele werknemers, waaronder de teammanagers [teammanager 1] en [teammanager 2], een val op te zetten voor de verdachte. De reden hiervoor is de verdenking die is gerezen doordat de data en tijdstippen waarop diefstallen werden gepleegd overeenkomen met het werkrooster van de verdachte.
De val die de teammanagers voor de verdachte willen opzetten, kondigen zij op 28 augustus 2013 aan bij de wijkagent. Voornoemde [teammanager 1] en [teammanager 2] stellen vervolgens een portemonnee samen met daarin vijfentwintig euro. Dit bedrag bestaat uit twee biljetten van tien euro en één biljet van vijf euro. [teammanager 2] en verzorgster [verzorgster] schrijven de serienummers van de biljetten op en ondertekenen dit stuk.
Op 28 augustus 2013 vraagt [teammanager 2] toestemming aan een bewoonster van het zorgcentrum, mevrouw [persoon], om de portemonnee de volgende dag op haar kamer neer te mogen leggen. [verzorgster] legt de portemonnee met daarin het geld op donderdag 29 augustus 2013 om 07:00 uur op de kamer (302) van mevrouw [persoon]. Dit doet zij op een nachtkastje, onder een zakdoek.
[verzorgster] gaat op de betreffende afdeling om 07:15 uur aan het werk. De verdachte is daar ook aanwezig en [verzorgster] vraagt haar kamers 301 en 302 te ‘doen’. De verdachte gaat kamer 302 in om daar haar werk te doen. [verzorgster] komt enkele tientallen minuten later langs de kamers gelopen en hoort de verdachte praten met mevrouw [persoon]. Zij gaat vervolgens aan het werk in kamer 305 en nadat zij daar klaar is, keert [verzorgster] omstreeks 08:15 uur terug naar kamer 302 om te kijken. Op dat moment is de verdachte niet meer in de kamer aanwezig. [verzorgster] checkt de portemonnee en constateert dat vijftien euro is verdwenen.
Nadat [verzorgster] dit heeft gemeld bij [teammanager 2], haalt laatstgenoemde de verdachte op in kamer 314 en loopt zij met haar naar de kamer van [teammanager 1]. [teammanager 2] en [teammanager 1] confronteren de verdachte met de diefstal en bellen de politie. Bij de insluitingsfouillering treft de verbalisant [verbalisant] een zestal bankbiljetten aan in de broekzak van de werkbroek van de verdachte. Drie van deze biljetten, twee van tien euro en één van vijf euro, hebben serienummers die overeenkomen met de serienummers die zijn genoteerd door [teammanager 2] en [verzorgster].
De verdachte heeft verklaard dit geld te hebben gekregen van mevrouw [persoon] om over te dragen aan [verzorgster] ten behoeve van het doen van boodschappen. Zij heeft voorts verklaard op zoek te zijn gegaan naar [verzorgster] en dat zij – na [verzorgster] niet te hebben kunnen vinden – het geld in haar zak heeft gestopt, opdat zij het later aan [verzorgster] kon geven. Uit het dossier blijkt dat de verdachte, nog voordat zij [verzorgster] heeft kunnen spreken, dan wel de mogelijkheid heeft gehad het geld te kunnen overhandigen, is opgehaald door [teammanager 2] en naar de kamer van [teammanager 1] is gebracht.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of bewezen is dat de verdachte op 29 augustus 2013 uit de kamer van mevrouw [persoon] een geldbedrag heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Niet kan immers buiten redelijke twijfel worden uitgesloten dat de lezing van de verdachte, dat zij het geld van mevrouw [persoon] heeft gekregen om aan [verzorgster] door te geven, juist is. Mevrouw [persoon] is niet als getuige gehoord en hoewel er aanwijzingen bestaan die de lezing van de verdachte minder aannemelijk maken, kan die niet als ongeloofwaardig terzijde worden gesteld. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het haar ten laste gelegde feit.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. W.H. van Benthem, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 januari 2015.
[...]