ECLI:NL:GHAMS:2015:3261

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
200.157.261-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris inzake inschrijving verklaring van erfrecht

In deze zaak hebben klagers, erfgenamen van [X], een klacht ingediend tegen de notaris wegens onzorgvuldig handelen. De klacht betreft het niet raadplegen van de klagers over de inschrijving van een afschrift van de verklaring van erfrecht in de openbare registers. De moeder van klagers, [X], overleed op 8 november 2010 en had bij testament over haar nalatenschap beschikt. Klagers en hun zus [Y] zijn erfgenamen, waarbij klager 3 ook als executeur is benoemd. De notaris heeft op 19 juni 2013 in opdracht van [Y] een verklaring van erfrecht opgemaakt en ingeschreven. Klagers stellen dat de notaris hen had moeten raadplegen voordat deze inschrijving plaatsvond. Het hof heeft de klacht ongegrond verklaard, omdat de notaris niet verplicht was om de klagers te consulteren. De notaris had de opdracht van [Y] om de verklaring van erfrecht in te schrijven, en dit was niet uitsluitend voorbehouden aan de executeur of gezamenlijk handelende erfgenamen. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer voor het notariaat, die eerder de klacht ongegrond had verklaard. De notaris heeft zijn ministerie terecht verleend en het hof oordeelt dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat de notaris geen contact heeft opgenomen met de klagers.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.157.261/01 NOT
nummer eerste aanleg : 13-68
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 11 augustus 2015
inzake
1. [appellant] ,
2. [appellante] ,
3. [appellant] ,
4. [appellante] ,
appellanten,
gemachtigde: mr. H.J.E. de Bruin,
tegen
[geïntimeerde] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna: klagers) hebben op 8 oktober 2014 een beroepschrift – met bijlagen –
bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 10 september 2014 (ECLI:NL:TNORDHA:2014:26). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klagers tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
De notaris heeft op 19 november 2014 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof
ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 mei 2015. Klager 4 (mede namens klagers 1 tot en met 3), vergezeld van mr. H.J.E. de Bruin, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klagers aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De notaris is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De moeder van klagers, [naam] (hierna: [X] ), is overleden op 8 november 2010. Zij had bij testament over haar nalatenschap beschikt. Klagers en hun zus [naam] (hierna: [Y] ) zijn, ieder voor 1/5e deel, erfgenaam. Klager 3 heeft zijn benoeming tot executeur aanvaard. Tot deze nalatenschap behoort een woonhuis met schuur, erf en tuin te [plaats 1] .
3.2.2.
Op 21 januari 2013 is de echtgenoot van [Y] , [naam] (hierna: [Z] ), overleden. Hij had eveneens bij testament over zijn nalatenschap beschikt. [Y] en haar twee kinderen zijn, ieder voor 1/3e deel, erfgenaam. De wettelijke verdeling is van kracht. Tot deze nalatenschap behoort een woonhuis te [plaats 2] .
3.2.3.
De notaris heeft op 19 juni 2013 in opdracht en op kosten van [Y] een verklaring van erfrecht opgemaakt en een afschrift daarvan ingeschreven in de openbare registers. De verklaring van erfrecht ziet zowel op de vererving van de nalatenschap van [Z] en het daartoe behorende woonhuis te [plaats 2] als op de vererving van de nalatenschap van [X] en het woonhuis te [plaats 1] . Als gevolg van de inschrijving in de openbare registers is de kadastrale registratie bijgewerkt en is de woning te [plaats 1] op naam gesteld van de erfgenamen van [X] , voor ieder van hen voor 1/5e deel.

4.Het standpunt van klagers

Klagers verwijten de notaris onzorgvuldig te hebben gehandeld door na te laten hen (als mede-erfgenamen van [X] en klager 3 als executeur) te raadplegen over de inschrijving van een afschrift van de verklaring van erfrecht in de openbare registers.

5.Het standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.De beoordeling

6.1.
[Y] , als erfgenaam van [X] en [Z] , heeft de notaris opdracht gegeven tot het opstellen van de verklaring van erfrecht en de inschrijving van een afschrift daarvan in de openbare registers. Dit laatste, zo blijkt uit de in eerste aanleg (en tevens in hoger beroep) door de notaris overgelegde pleitnotitie, in verband met de rechtszekerheid, de vastlegging van haar positie en de kenbaarheid naar buiten. Het geven van deze opdracht is niet uitsluitend voorbehouden aan de executeur of aan de gezamenlijk handelende erfgenamen. Het stond [Y] vrij deze opdracht te geven. De notaris heeft zijn ministerie terecht verleend. Hij was niet gehouden om na te gaan of klagers eveneens akkoord waren met de inschrijving.
De kamer heeft opgemerkt dat het communicatief verstandiger was geweest dat de notaris eerst contact zou hebben opgenomen met de executeur of de boedelnotaris in de nalatenschap van [X] alvorens over te gaan tot inschrijving van een afschrift van de verklaring van erfrecht. De notaris schrijft in de brief waarmee hij zijn verweerschrift in hoger beroep indient dat hij deze communicatietip van de kamer ter harte neemt. Dat hij tevoren geen contact heeft opgenomen met de executeur of boedelnotaris valt hem naar het oordeel van het hof tuchtrechtelijk niet te verwijten. De klacht is dan ook ongegrond.
6.2.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.3.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.H. Lieber en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2015 door de rolraadsheer.