In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam aanhangig is gemaakt, hebben appellanten, waaronder de Stichting Waterlandziekenhuis, hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen in een letselschadezaak. De zaak is op 4 augustus 2015 behandeld door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof. De appellanten hebben de geïntimeerde, die zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon optreedt, bij exploot in hoger beroep aangezegd. De geïntimeerde is verschenen met haar advocaat, mr. J.M. Beer, te Amsterdam.
Het hof heeft in deze tussenuitspraak aangegeven dat er op dit moment nog geen aanleiding is voor het gelasten van een comparitie van partijen, maar dat dit in beginsel zal gebeuren na het wisselen van stukken, zodra partijen arrest vragen. Partijen hebben de mogelijkheid om uiterlijk op de roldatum van twee weken na heden een verzoek in te dienen voor een comparitie van partijen, waarbij zij hun verhinderdagen moeten opgeven. Het hof heeft ook de voorwaarden uiteengezet waaronder een comparitie kan plaatsvinden, inclusief de verplichting voor partijen om tijdig het griffierecht te betalen.
De beslissing van het hof houdt in dat de zaak is verwezen naar de rol van 15 september 2015 voor het nemen van de memorie van grieven door appellanten. Tevens is bepaald dat partijen uiterlijk twee weken voor de comparitie hun geschilpunten aan het hof moeten voorleggen. Het hof heeft verder aangegeven dat behoudens klemmende redenen of overmacht, er geen uitstel van de comparitie zal worden verleend. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer.