ECLI:NL:GHAMS:2015:3188

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
200.173.424-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake letselschade door Stichting Waterlandziekenhuis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam aanhangig is gemaakt, hebben appellanten, waaronder de Stichting Waterlandziekenhuis, hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen in een letselschadezaak. De zaak is op 4 augustus 2015 behandeld door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof. De appellanten hebben de geïntimeerde, die zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon optreedt, bij exploot in hoger beroep aangezegd. De geïntimeerde is verschenen met haar advocaat, mr. J.M. Beer, te Amsterdam.

Het hof heeft in deze tussenuitspraak aangegeven dat er op dit moment nog geen aanleiding is voor het gelasten van een comparitie van partijen, maar dat dit in beginsel zal gebeuren na het wisselen van stukken, zodra partijen arrest vragen. Partijen hebben de mogelijkheid om uiterlijk op de roldatum van twee weken na heden een verzoek in te dienen voor een comparitie van partijen, waarbij zij hun verhinderdagen moeten opgeven. Het hof heeft ook de voorwaarden uiteengezet waaronder een comparitie kan plaatsvinden, inclusief de verplichting voor partijen om tijdig het griffierecht te betalen.

De beslissing van het hof houdt in dat de zaak is verwezen naar de rol van 15 september 2015 voor het nemen van de memorie van grieven door appellanten. Tevens is bepaald dat partijen uiterlijk twee weken voor de comparitie hun geschilpunten aan het hof moeten voorleggen. Het hof heeft verder aangegeven dat behoudens klemmende redenen of overmacht, er geen uitstel van de comparitie zal worden verleend. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht
zaaknummer: 200.173.424/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 augustus 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] , en
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting,
STICHTING WATERLANDZIEKENHUIS,
gevestigd te Purmerend,
appellanten,
advocaat: mr. O.L. Nunes, te Utrecht,
tegen:
[geïntimeerde], in deze optredende zowel voor zichzelf als in haar
hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon
[X],
wonende te [woonplaats 2] ,
geintimeerde,
advocaat: mr. J.M. Beer, te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten hebben bij exploot geïntimeerde aangezegd in hoger beroep te komen van een of meer tussen partijen in de onderhavige zaak gewezen vonnissen, met dagvaarding van geïntimeerde voor dit hof.
De zaak is op de rol aangebracht en geïntimeerde is bij advocaat verschenen.

2.Beoordeling

2.1
De zaak heeft betrekking op letselschade. Het hof ziet thans nog geen aanleiding een comparitie van partijen te gelasten, maar zal dat in beginsel doen na het wisselen van stukken, zodra partijen arrest vragen.
2.2
Partijen kunnen echter uiterlijk op de roldatum van 2 weken na heden het hof eenparig en onder opgave van verhinderdagen verzoeken om reeds thans een comparitie van partijen te gelasten. In dat geval zal het hof in beginsel – bij rolbeslissing – een comparitie van partijen gelasten.
2.3
Indien reeds thans een comparitie van partijen zal worden gelast:
a. heeft deze tot doel het verkrijgen van inlichtingen, het beproeven van een minnelijke regeling en/of het bespreken van het verdere verloop van het hoger beroep, waarbij onder meer mediation, bewijsvoering en/of rapportage door deskundigen aan de orde kunnen komen,
b. dienen beide partijen uiterlijk 2 weken vóór de comparitie aan het hof en de wederpartij een opgave te doen van de geschilpunten die zij in hoger beroep aan het hof willen voorleggen,
c. zal in beginsel na het vragen van arrest niet nogmaals een comparitie van partijen worden bepaald.
2.4
Een door partijen gewenste comparitie zal niet doorgaan indien zij het griffierecht niet tijdig hebben betaald.

3.Beslissing

Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 15 september 2015 voor het nemen van de memorie van grieven door appellanten ;
- bepaalt dat partijen binnen 2 weken na heden het hof eenparig om een comparitie van partijen kunnen verzoeken, onder opgave van hun verhinderdagen en die van hun advocaten voor de eerstkomende 2 maanden;
in het geval dat partijen eenparig een comparitie van partijen verzoeken:
bepaalt dat de comparitie van partijen bij rolbeslissing zal worden gelast;
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun raadslieden zullen verschijnen voor het hof, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie, IJdok 20, 1013 MM te Amsterdam op een nader te bepalen tijdstip, tot het hiervoor onder 2.3, onder a, omschreven doel;
bepaalt dat behoudens klemmende redenen of overmacht geen uitstel van de comparitie zal worden verleend;
bepaalt dat appellant uiterlijk
3 weken na hedeneen kopie van het volledige procesdossier (waaronder de stukken van de eerste aanleg met inbegrip van de producties en de appeldagvaarding) zal indienen bij het hof (roladministratie team handel);
bepaalt dat partijen uiterlijk
2 weken vóór de dag van de comparitieopgave zullen doen van de geschilpunten die zij in hoger beroep aan het hof willen voorleggen alsmede in kopie over zullen leggen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, door toezending daarvan aan het hof (roladministratie team handel) en de wederpartij;
en verder:
houdt elke beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, C.C. Meijer en J.W. Hoekzema en op dinsdag 4 augustus 2015 uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer.