ECLI:NL:GHAMS:2015:3169

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
200.159.242-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag borgtocht en uitleg overeenkomst in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van drie appellanten tegen de coöperatie Coöperatieve Rabobank Vaart en Vechtstreek U.A. De appellanten, die in een vennootschap onder firma (vof) samenwerkten, zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de vorderingen van de Rabobank in conventie toegewezen en die van de appellanten in reconventie afgewezen. De appellanten vorderden onder andere dat de Rabobank hen zou ontslaan uit de borgtocht die zij in 2009 hadden ondertekend, omdat zij meenden dat de borgtocht zou vervallen zodra een van de biomassavergistingsinstallaties (BMVI) operationeel zou zijn. De Rabobank had echter de vorderingen gebaseerd op de borgtochten die in 2009 waren getekend, en niet op de eerdere borgtochten uit 2007. Het hof oordeelde dat de appellanten aan de in juni 2009 ondertekende akten van borgtocht zijn gebonden, en dat de eerdere borgtochten niet meer relevant waren voor de beoordeling van de zaak. Het hof wees de incidentele vordering van de appellanten af, omdat het hof oordeelde dat zij geen belang hadden bij de gevorderde afgifte van een geluidsopname van een telefoongesprek. Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank en verwees de appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.159.242/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/535931/HA ZA 13-196
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 augustus 2015
in het incident ex art. 843a Rv en in de hoofdzaak
inzake
[appellant sub 1],
wonende te [woonplaats] ,
[appellant sub 2] ,
wonende te [woonplaats] , en
[appellant sub 3] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.E.P.A. van Hooff te Amsterdam,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK VAART EN VECHTSTREEK U.A.
gevestigd te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep en in het incident

Partijen worden hierna [appellant sub 1] , [appellant sub 2] , [appellant sub 3] en Rabobank genoemd.
[appellant sub 1] , [appellant sub 2] en [appellant sub 3] (hierna tezamen [appellanten] ) zijn bij dagvaarding van 7 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2014, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Rabobank als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellanten] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties, tevens houdende akte vermeerdering van eis en houdende een incidentele vordering ex art. 843a Rv;
- memorie van antwoord in de hoofdzaak en in het incident;
Partijen hebben arrest gevraagd en in dit kader het hof verzocht in het incident en in de hoofdzaak gelijktijdig te beslissen.
Rabobank heeft in eerste aanleg gevorderd, zakelijk weergegeven, dat [appellanten] veroordeeld wordt tot betaling ieder van het bedrag van € 220.000,- uit hoofde van door [appellanten] in juni 2009 ondertekende akten van borgtocht. [appellanten] hebben hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en in reconventie gevorderd, eveneens zakelijk weergegeven, een verklaring voor recht dat Rabobank jegens hen haar zorgplicht heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld en tot betaling van een schadevergoeding. De rechtbank heeft de vorderingen in conventie van Rabobank toegewezen en die van [appellanten] in reconventie afgewezen.
[appellanten] hebben in het incident (en als vermeerdering van eis in de hoofdzaak) afgifte gevorderd van de geluidsopname van een telefoongesprek van 2 december 2010 tussen [A] en [appellant sub 3] alsmede het transcript van dat gesprek, dit alles binnen 14 dagen en op straffe van een dwangsom.
[appellanten] hebben in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en gevorderd – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - alsnog Rabobank niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar deze te ontzeggen en de vorderingen van [appellanten] in reconventie toe te wijzen, met veroordeling van Rabobank in beide instanties.
Rabobank heeft geconcludeerd in het incident tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellanten] , althans hen de vorderingen te ontzeggen met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het incident en in de hoofdzaak tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, zo nodig onder verbetering van de gronden, met veroordeling van [appellanten] hoofdelijk in de kosten van beide instanties.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Beoordeling in het incident en in de hoofdzaak

2.1
Tegen de beslissingen van de rechtbank en de gronden waarop zij berusten komen [appellanten] met negen grieven op.
Grief 1
2.2
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.30 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
Grief 1behelst de klacht dat de rechtbank de feiten niet volledig heeft vastgesteld. Deze grief kan [appellanten] niet baten omdat de rechtbank daartoe niet gehouden was. Het hof gaat bij de beoordeling dan ook – nu overigens de door de rechtbank vastgestelde feiten tussen partijen niet in geschil zijn – van deze feiten uit. Het hof zal bij de beoordeling van de overige grieven zich rekenschap geven van hetgeen [appellanten] hebben gesteld ten aanzien van de bespreking en de gesprekken die zij in de toelichting op deze grief hebben genoemd.
2.3.
Aangevuld met hetgeen overigens als gesteld en niet voldoende betwist is komen vast te staan en relevant is voor de beoordeling van de zaak, komen deze feiten neer op het volgende.
( i) [appellant sub 2] , [appellant sub 3] en [C] Bio-energie B.V. (hierna [C] ) zijn op 21 augustus 2006 een vennootschap onder firma (hierna: de vof) met elkaar aangegaan die uiteindelijk de naam V.O.F. Bio-energie Benelux heeft gekregen. De vof stelde zich ten doel het beheren, het exploiteren en het in eigendom, erfpacht of opstal hebben of anderszins houden van een of meer biomassavergistingsinstallaties (BMVI’s). [appellant sub 1] is op 27 april 2007 als vennoot toegetreden tot de vof.
( ii) De vof en [C] zijn respectievelijk op 22 augustus 2006 en 30 april 2007 een turnkey koopovereenkomst met elkaar aangegaan waarbij [C] zich verplichtte voor de vof een BMVI te realiseren respectievelijk te [plaats] en [plaats] .
( iii) Vervolgens zijn de vof en [C] een overeenkomst met elkaar aangegaan waarbij [C] zich verplichtte deze BMVI’s te beheren ten behoeve van de vof. Enig aandeelhouder en bestuurder van [C] was, via BBE Holding B.V., [B] (hierna: [B] ).
( iv) De bouw van de BMVI’s is gefinancierd door de vennoten van de vof en de Rabobank.
( v) Met betrekking tot de financiering door de Rabobank (een geldlening van € 3,5 mio en een krediet in rekening-courant van € 200.000,-) voor de BMVI te [plaats] gold dat deze hoofdelijk aan de vennoten werd verstrekt met de afspraak dat [appellanten] daarvoor jegens de bank slechts aansprakelijk waren tot ieders inbreng in de vof. De inbreng voor de locatie [plaats] bedroeg respectievelijk € 300.000,- (door [appellant sub 1] ), € 300.00,- (door [appellant sub 2] ) en € 600.000,- (door [appellant sub 3] ), van welke bedragen respectievelijk ( [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ieder) € 75.000,- en ( [appellant sub 3] ) € 150.000,- als achtergestelde lening werd verstrekt. In aanvulling op de eigen inbreng is door [appellanten] aan de Rabobank een gezamenlijke borg van € 650.000,- afgegeven ten behoeve van de vof.
( vi) In het aan voornoemde financiering onderliggende financieringsvoorstel van 30 augustus 2007 heeft de bank geschreven dat het voorstel was gebaseerd op de hiervoor vermelde zekerheden voor de bank en dat ze golden voor al hetgeen nu of in de toekomst aan de bank verschuldigd was. Tevens staat in het voorstel van de bank op bladzijde 14 laatste zin: “
Wij zijn bereid om bij het in productie zijn van de installaties de financieringscondities opnieuw te overwegen.”
( vii) Bij e-mailbericht van 5 september 2007 heeft [appellant sub 3] , voor zover hier van belang, aan de bank geschreven:
“Onze afspraken en besprekingen zijn prima weergegeven. Ik heb slechts een paar kleine opmerkingen:
Blad 4: De gezamenlijke borg ad EUR 650.000,- aanvullend op eigen inbreng tijdens de bouwfase. Zodra er een BMVI op vollast draait kan deze borg vervallen. Dit punt kan wat mij betreft zijdens de Rabo in een mail worden bevestigd, hoeft m.i. niet in de leningsdocumentatie.”
( viii) In reactie op dat e-mailbericht heeft de Rabobank, voor zover hier van belang, bij e-mailbericht van 6 september 2007 aan [B] geschreven:
Wat betreft de gezamenlijke borg van EURO 650.000,- Wij zijn bereid om bij het in productie zijn van de installaties de financieringscondities opnieuw te overwegen, zoals ook vermeld staat op pagina 14 van de offerte.”
( ix) Op 6 september 2007 hebben [appellanten] voornoemd financieringsvoorstel voor akkoord getekend en geretourneerd aan de Rabobank. Zij hebben daarbij het hiervoor sub (viii) aangehaalde e-mailbericht gevoegd, voorzien van hun commentaar daarop. Dat commentaar kwam erop neer dat de borgtocht zou vervallen zodra een van de twee onderhavige BMVI’s vollast zou draaien.
( x) Op 6 december 2007 hebben [appellanten] zich ieder schriftelijk tegenover de bank tot maximaal € 220.000,- borg gesteld voor de schulden van de vof uit hoofde van de hiervoor onder sub (v) genoemde financiering.
( xi) Uit correspondentie voor en na de ondertekening van de borgstellingen met Rabobank gevoerd blijkt dat, kort samengevat, regelmatig het verzoek aan Rabobank is gedaan om de borgstelling te beperken dan wel te laten vervallen. Ondertussen werd de bouw van de beide BMVI’s gerealiseerd en werden deze in gebruik genomen. Ook breidde de vof haar activiteiten uit en deed zij nieuwe investeringen. Op 30 mei 2008 zijn [Y] B.V., [Z] I B.V. en [X] Capital I B.V. (de persoonlijke vennootschappen van respectievelijk [appellant sub 2] , [appellant sub 3] en [appellant sub 1] ) toegetreden tot de vof en zijn [appellanten] uitgetreden uit de vof.
( xii) De Rabobank heeft de vof op 9 maart 2009 een nader financieringsvoorstel gedaan voor een herfinanciering van de bestaande lening. In dit financieringsvoorstel staat vermeld dat door de Rabobank een nieuwe financiering zal worden verstrekt van in totaal € 4.612.500,00, bestaande uit twee geldleningen van respectievelijk € 3.402.500,- en € 360.000,- en twee kredietfaciliteiten in rekening-courant van respectievelijk € 450.000,- en € 400.000,- . Daarbij is bepaald dat de geldlening van € 3.402.500,- uitsluitend mag worden gebruikt voor de herfinanciering van een bestaande lening en de geldlening van € 360.000,- uitsluitend voor de financiering van het afgesproken investerings- en financieringsplan.
Voorts staat in de verdere uitwerking te lezen:
Te stellen zekerheden
Het financieringsvoorstel is mede gebaseerd op het stellen van de hierna vermelde zekerheden voor de bank (…). Deze zekerheden gelden voor al hetgeen de debiteur/de rekeninghouder nu of in de toekomst aan de bank en/of De Lage Landen Financial Services B.V. (…) schuldig is en/of zal zijn (…).
(…).
Borgtocht Er zal een borgtocht voor een bedrag van € 220.000,- worden afgegeven door [appellant sub 1] en geldt voor alle huidige en toekomstige verplichtingen van de debiteur. Deze borgtocht geldt tevens voor de Lage Landen Financial Services B.V.
Borgtocht Er zal een borgtocht voor een bedrag van € 220.000,- worden afgegeven door [appellant sub 3] en geldt voor alle huidige en toekomstige verplichtingen van de debiteur. Deze borgtocht geldt tevens voor de Lage Landen Financial Services B.V.
Borgtocht Er zal een borgtocht voor een bedrag van € 220.000,- worden afgegeven door [appellant sub 2] en geldt voor alle huidige en toekomstige verplichtingen van de debiteur. Deze borgtocht geldt tevens voor de Lage Landen Financial Services B.V.
Achterstelling Er is/wordt een geldlening verstrekt door [appellant sub 3] aan de debiteur ad EUR 313.500,00. Deze wordt achtergesteld bij alle huidige en toekomstige vorderingen van de bank op de debiteur. Tevens wordt deze geldlening verpand aan onze bank.
Achterstelling Er is/wordt een geldlening verstrekt door [appellant sub 2] aan de debiteur ad EUR 163.500,00. Deze wordt achtergesteld bij alle huidige en toekomstige vorderingen van de bank op de debiteur. Tevens wordt deze geldlening verpand aan onze bank.
Achterstelling Er is/wordt een geldlening verstrekt door [appellant sub 1] aan de debiteur ad EUR 150.000,00. Deze wordt achtergesteld bij alle huidige en toekomstige vorderingen van de bank op de debiteur. Tevens wordt deze geldlening verpand aan onze bank.
( xiii) Bij e-mailbericht van 11 maart 2009 heeft Rabobank onder meer het volgende aan [appellant sub 3] bericht:

Het vrijgeven van de borgen achten wij op dit moment te vroeg. Reden hiervan is hiervan is het volgende: (…). Op dit moment wordt in de offerte een tweetal kredieten aangeboden van in totaal EURO 850.000. Daarnaast wordt er in de offerte een lening verstrekt van EURO 360.000 ten behoeve van de mestdroger. Dit betekent dat de financiering t.o.v. eerdere afspraken EURO 1.210.000 hoger is.
(…).
Ook zullen we dan kijken naar het laten vervallen van de borgen per
eind 2009 zodra de kredieten volledig zijn ingeperkt.
( xiv) [appellanten] hebben het nadere financieringsvoorstel op 19 maart 2009 voor akkoord getekend en geretourneerd aan de bank.
( xv) Bij e-mailbericht van 22 maart 2009 heeft [appellant sub 3] onder meer aan Rabobank bericht:

Vrijgeven van de borgen zoals eerder besproken. (…). Er is in verschillende gesprekken ons inziens afgesproken dat deze borgen zouden worden vrijgegeven wanneer de eerste installatie operationeel zou zijn.
( xvi) Bij e-mailbericht van 23 maart 2009 heeft [appellant sub 1] aan Rabobank bericht:

(…). Rabobank heeft in onze gesprekken vorig jaar onomwonden toegezegd dat, indien de biogascentrales [plaats] en [plaats] goed zouden draaien, zij haar deel van de afspraken zou nakomen. Beiden draaien al geruime tijd rondom en meestentijds boven capaciteit. Wij zijn ons deel van de afspraak meer dan nagekomen (…). Ik concludeer nu dat Rabo haar deel van de afspraken helemaal niet nakomt en de argumenten die zij daarbij gebruikt op zijn best omschreven kunnen worden als gelegenheidsargumenten. (…).
Daarnaast vind Rabo dat de kredieten zijn toegenomen en dat dit een reden is om haar toezeggingen niet na te komen. De kredieten financieren echter een additionele investering (…).
( xvii) Op 9 dan wel 10 juni 2009 hebben [appellanten] ieder een akte van borgtocht ondertekend als borg voor de debiteuren ieder tot maximaal een bedrag van € 220.000,-. In de betreffende akten staat vermeld dat de akte strekt ter vervanging van de op 6 december 2007 ondertekende akte(n) van borgtocht.
( xviii) Bij brief van 30 november 2010 heeft Rabobank de vof wederom een nader financieringsvoorstel gedaan voor de financiering van de aankoop van een decanter en aanvullend werkkapitaal (totaal € 740.000,-). Daarbij is bepaald dat bestaande zekerheden gehandhaafd blijven. [appellanten] hebben dit nadere financieringsvoorstel op 3 december 2010 dan wel 5 december 2010 voor akkoord getekend en geretourneerd aan de bank.
( xix) Partijen hebben nadien wederom gecorrespondeerd over de afgegeven borgstellingen.
( xx) Bij brief van 21 maart 2012 heeft de Rabobank de aan de vof verstrekte financieringen opgezegd. Op 5 juni 2012 is de vof in staat van faillissement verklaard.
In het incident
Het hof oordeelt in het incident dat [appellanten] bij de gevorderde afgifte geen belang hebben, en dat de vordering derhalve zal dienen te worden afgewezen, omdat, zoals volgt uit hetgeen het hof hierna in de hoofdzaak zal oordelen, dat telefoongesprek, daargelaten of deze inderdaad niet meer voorhanden is, voor de beoordeling van dit geschil hoe dan ook niet relevant is.
In de hoofdzaak
Grieven 5, 6 en 7
2.4
Het hof ziet aanleiding om eerst
de grieven 5, 6 en 7- gezamenlijk - te behandelen. Deze grieven strekken ten betoge dat Rabobank [appellanten] had dienen te ontslaan uit de overeenkomsten van borgtocht die waren aangegaan ingevolge het door hen op 6 september 2007 getekende financieringsvoorstel van Rabobank van 30 augustus 2007, toen één van de BMVI’s cash flow positief in werking trad (althans toen beide BMVI’s aldus in werking traden), omdat (i) Rabobank hen dat mondeling had toegezegd, althans (ii) [appellanten] op dat ontslag uit hun borgtocht na het cash flow positief draaien van de BMVI’s hebben mogen vertrouwen, althans (iii) de overeenkomsten van borgtocht aldus moeten worden uitgelegd.
2.5
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De vraag of Rabobank [appellanten] had dienen te ontslaan uit de door hen in september 2007 getekende overeenkomsten van borgtocht behoeft geen beantwoording, omdat Rabobank in deze zaak haar vorderingen niet grondt op die overeenkomsten van borgtocht, maar op de overeenkomsten van borgtocht die [appellanten] nadien op 9 en 10 juni 2009 hebben getekend naar aanleiding van het door hen op 19 maart 2009 getekende nieuwe financieringsvoorstel van Rabobank van 9 maart 2009. Het hof is van oordeel, zoals volgt uit hetgeen het hof hierna in het kader van grief 8 zal oordelen, dat [appellanten] in ieder geval aan die later in 2009 getekende overeenkomsten van borgtocht zijn gebonden. Deze grieven falen dan ook.
2.6
Hieruit volgt tevens dat het telefoongesprek dat onderwerp is van de incidentele vordering en dat ziet op de overeenkomsten van borgtocht uit 2007 niet van belang is voor de beoordeling van deze zaak.
Grief 8
2.7
Met
grief 8betogen [appellanten] - in navolging van hun stellingen in de grieven 5, 6 en 7 - dat de borgtochten die zij in 2007 hadden getekend niet meer golden, althans dat zij daaruit hadden dienen te worden ontslagen, en dat zij Rabobank duidelijk hebben gemaakt dat zij alleen bereid waren om de nieuwe overeenkomsten van borgtocht in 2009 te tekenen omdat de financieringsdocumentatie moest worden aangepast aan de nieuwe situatie sinds het voorjaar van 2008, toen zij als vennoten in de VOF waren vervangen door hun respectievelijke personal holdings. Volgens [appellanten] was het niet de bedoeling om aanvullende zekerheden te verschaffen of om de borgtochten afhankelijk te maken van nieuwe voorwaarden en is ook nooit gesproken over nieuwe borgtochten. Vanwege de kredietcrisis was herfinanciering bij een andere bank geen optie en heeft [appellant sub 3] mondeling het voorbehoud gemaakt dat het zeker niet de bedoeling was om de positie van Rabobank te verbeteren, zodat de nieuwe overeenkomsten van borgtocht - die, zoals daarin is vermeld, dienden ter vervanging van die uit 2007 - onderworpen waren aan dezelfde voorwaarden, aldus [appellanten]
2.8
Het hof volgt [appellanten] hierin niet. [appellanten] hebben weliswaar – ook in 2009 - aan de Rabobank kenbaar gemaakt dat zij bezwaar hadden tegen de door Rabobank verlangde borgtochten, maar uit het emailbericht van Rabobank van 11 maart 2009 blijkt dat Rabobank de borgtochten, mede gezien de hogere financiering, niet wilde vrijgeven. [appellant sub 3] en [appellant sub 1] hebben bij e-mailberichten van 22 en 23 maart 2009 daar vervolgens nog wel tegen geprotesteerd, maar uiteindelijk hebben [appellanten] de akten van borgtocht in juni 2009 toch ondertekend. Uitgangspunt is dan ook dat [appellanten] aan die door hen ondertekende akten zijn gebonden. Dat zou anders kunnen zijn afhankelijk van hetgeen partijen over en weer jegens elkaar te kennen hebben gegeven en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, maar [appellanten] hebben niet voldoende feitelijk en concreet onderbouwd waarom dat hier anders zou zijn. In het bijzonder is onvoldoende onderbouwd de stelling van [appellanten] dat de nieuwe akten van borgtocht uitsluitend strekten ter vervanging van de (in hun visie reeds vervallen) borgtochten uit 2007, in die zin dat Rabobank er aldus mee heeft ingestemd dat een beroep door Rabobank op de nieuwe borgtochten afhankelijk zou zijn van de oude borgtochten. Onbetwist staat tussen partijen vast dat Rabobank in 2009 – naast de verstrekking van nieuwe gelden voor herfinanciering van de bestaande geldlening(en) en reeds verstrekte kredieten – de vof ook additioneel is gaan financieren voor nieuwe investeringen (een mestdroger) en extra werkkapitaal. In dat kader hadden de nieuwe borgtochten voor Rabobank hoe dan ook, los van de oude overeenkomsten van borgtocht, zin. De stelling van [appellanten] dat zij Rabobank duidelijk hebben gemaakt dat het tekenen van de borgtochten in feite geen betekenis had en dat Rabobank had moeten begrijpen dat de betrokken aktes [appellanten] niet zouden binden is in het licht van het vorenstaande, onvoldoende feitelijk geconcretiseerd. De conclusie is dat [appellanten] aan de in juni 2009 ondertekende akten van borgtocht zijn gebonden.
2.9
Het hof passeert het door [appellanten] gedane bewijsaanbod, omdat, wegens de onvoldoende onderbouwing van de stellingen van [appellanten] , het niet op bewijslevering aankomt.
2.1
De conclusie is dan ook dat Rabobank van [appellanten] nakoming kan verlangen van de in juni 2009 getekende overeenkomsten van borgtocht en dat ook deze grief faalt.
Grieven 2, 3 en 4
2.11
De grieven 2, 3 en 4strekken ten betoge dat Rabobank niet alleen aansprakelijk is voor haar eigen gedragingen die leiden tot schendingen van de zorgplicht, maar ook voor de gedragingen van de andere vennootschappen die behoren tot de Rabobank Groep (zie hierna) en dat om die reden de vorderingen van [appellanten] dienen te worden toegewezen althans dat zij hun vorderingen in verrekening kunnen brengen.
2.12
[appellanten] lichten deze grieven als volgt toe. Allereerst stellen [appellanten] dat de rechtbank in dit kader heeft miskend dat zij Rabobank onder andere verwijten haar zorgplicht te hebben geschonden doordat Rabobank in strijd met de gemaakte afspraken de borgtochten niet heeft vrijgegeven. Zoals hiervoor onder 2.8 is overwogen, ontbeert deze stelling in het kader van de in juni 2009 getekende akten van borgtocht relevantie en behoeft deze verder geen bespreking.
2.13
Voorts betogen [appellanten] samengevat weergegeven als volgt. Rabobank vormt tezamen met Rabobank Nederland en de andere lokale Rabobanken één organisatie (hierna: de Rabobank Groep). De Rabobank Groep dient, in ieder geval voor zover het de zorgplicht betreft, als één geheel te worden beschouwd. Dat betekent dat Rabobank jegens de vof gehouden was om te bewerkstelligen dat de Rabobank Groep naar beste vermogen rekening hield met de belangen van [appellanten] en de vof.
De bemoeienissen van met name Rabobank Nederland als feitelijk beheerder van BBE Holding B.V. ( [B] ) hebben er toe geleid dat [B] het beheer en daarmee de financiële risico’s van onrendabele biomassacentrales van diverse andere vennootschappen die door de Rabobank Groep gefinancierd werden, heeft overgenomen. In dit kader wordt onder meer gedoeld op de overname door BBE Holding B.V. van de biomassacentrale te [plaats] , welke BMVI vervolgens binnen 8 maanden na de overname failleerde, als gevolg waarvan [B] een achtergestelde lening van € 600.000,- is kwijt geraakt. Dit klemt naar het oordeel van [appellanten] te meer daar Rabobank Groep wist dat [B] en zijn vennootschap(pen) hiertoe operationeel en financieel onvoldoende slagkracht hadden en [appellanten] de Rabobank Groep daarvoor hebben gewaarschuwd. Uiteindelijk heeft het vorenstaande geleid tot het faillissement van BBE Holding B.V. Hiermee was tevens het faillissement van de vof en haar vennoten onafwendbaar, omdat het beheer van de biomassacentrales van de vof exclusief op basis van de beheersovereenkomst door BBE Holding B.V. werd uitgevoerd.
Uit de zorgplicht die zij jegens de vof en [appellanten] in acht had te nemen vloeit voort dat de Rabobank Groep zich van deze bemoeienissen had moeten onthouden, althans dat zij dit had moeten doen op een manier die geen invloed zou kunnen hebben op de holding van [B] en de vof. Rabobank heeft onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de vof en [appellanten] Daarmee staat de schending van de zorgplicht vast alsmede de aansprakelijkheid voor de schade die [appellanten] ten gevolge hiervan lijden.
2.14
Het hof volgt [appellanten] niet in dit betoog en oordeelt dat de onder 2.13 genoemde omstandigheden onvoldoende zijn voor het oordeel dat Rabobank aansprakelijk is voor de gestelde gedragingen van andere vennootschappen binnen de Rabobank Groep, die immers afzonderlijke rechtspersonen zijn en niet met elkaar of met Rabobank zijn te vereenzelvigen. Noch het feit dat – zoals [appellanten] in de MvG sub 7.1 betogen - de Rabobank Groep de interne verhouding van aansprakelijkstelling heeft geregeld, noch het feit dat er sprake is van een zekere interne taakverdeling en/of interne samenwerking tussen de verschillende entiteiten van de Rabobank Groep maakt dit anders. Ook het feit dat de kernwaarden van de Rabobank Groep vervat zijn in een gedragscode dwingt niet tot een ander oordeel. Ook deze grief faalt derhalve.
Grief 9
2.15
Met
grief 9stellen [appellanten] dat zij dienen te worden toegelaten tot het leveren van bewijs. Het hof passeert evenwel het bewijsaanbod van [appellanten] omdat het in het licht van het vooroverwogene onvoldoende concreet is dan wel niet tot een andere beslissing kan leiden.
2.19
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de incidentele vordering zal dienen te worden afgewezen en dat de grieven in de hoofzaak falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden verwezen in de kosten van het geding in appel. De kosten van het incident zullen worden begroot op nihil.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
verwijst [appellanten] in de kosten van het incident en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Rabobank gevallen, op nihil;
in de hoofdzaak:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Rabobank gevallen, op € 3.263,00 aan salaris advocaat en € 1.601,- aan verschotten;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, W.A.H. Melissen en A.M.P. Geelhoed en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2015