ECLI:NL:GHAMS:2015:3160

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
13/00298
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijtelling privégebruik auto en loonbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de bijtelling van loonbelasting over het privégebruik van een auto. Belanghebbende, [X] B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de afdracht van loonbelasting over het tijdvak van 1 april 2012 tot en met 30 april 2012, specifiek met betrekking tot de bijtelling van € 594 voor het privégebruik van een auto die aan [B] ter beschikking was gesteld. De inspecteur van de belastingdienst heeft het bezwaar afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.

Tijdens de zitting heeft het Hof vastgesteld dat de auto in april 2012 voor meer dan 500 kilometer privé is gebruikt. Belanghebbende betoogde dat de bijtelling niet van toepassing was omdat zakelijke overwegingen een rol speelden bij het gebruik van de auto. Het Hof oordeelde echter dat het karakter van de ritten bepaald wordt door het doel van de reis en dat de omstandigheid dat zakelijke belangen een rol hebben gespeeld, niet het privékarakter van de ritten ontneemt. Het Hof volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de bijtelling terecht was toegepast.

Het Hof verwierp ook het argument van belanghebbende dat de auto als een bestelauto behandeld zou moeten worden, omdat de inrichting van de auto niet geschikt was voor het vervoer van goederen. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werden geen proceskosten aan belanghebbende opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 13/00298
12 maart 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.,gevestigd te [Y] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/4486 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft met dagtekening van 31 mei 2012 bezwaar gemaakt tegen de afdracht loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna LB) over het tijdvak 1 april 2012 tot en met 30 april 2012 voor zover deze afdracht betrekking heeft op de bijtelling privé gebruik auto ten bedrage van € 594.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak, gedagtekend 21 augustus 2012, het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
1.3.
Tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar is door belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 27 maart 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 mei 2013, aangevuld bij brief van 30 mei 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
2.1.
De ondernemingsactiviteiten van eiseres bestaan uit de im- en export van
en de groothandel in uurwerken.
2.2. [A] en [B] zijn beiden directeur-grootaandeelhouder van eiseres en bezitten ieder 50% van de aandelen.
2.3.
Aan de heren [C] worden auto’s, ook voor privé-doeleinden, ter beschikking gesteld.
2.4.
Eiseres heeft in haar loonaangifte over het tijdvak april 2012 een bijtelling wegens privé-gebruik auto toegepast ten aanzien van de Saab met kenteken [D] , die aan [B] ter beschikking is gesteld (hierna: de auto).
2.5.
Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de afdracht op aangifte over dit tijdvak.
2.6.
Eiseres heeft een Transport – Goederen – Juwelierspolis afgesloten bij Marsh met polisnummer [E] . Bij deze polis is een blad ‘Aanvullende voorwaarden reiscollecties’ gevoegd waarop het volgende is opgenomen:

301184 Aanvullende voorwaarden reiscollecties
Met betrekking tot de reiscollecties wordt bepaald, dat deze buiten werktijd uitsluitend onder deze verzekering zijn gedekt indien gebruik wordt gemaakt van de volgende mogelijkheden van opslag/bewaring:
A) Binnen de privéwoning van de vertegenwoordiger, onder voorwaarde dat zich op die momenten minimaal een volwassen bevoegd persoon binnen de betreffende woning bevindt;
B) De collecties blijven achter in de alarmbeveiligde auto’s, welke worden gestald in een alarmbeveiligde garage in, aan of nabij de woning van de vertegenwoordiger;
C) De collecties blijven achter in de alarmbeveiligde auto’s, welke worden geparkeerd op, aan, langs de openbare weg, parkeerterreinen en/of onbeveiligde garages. In dit geval geldt een verhoogd eigen risico, als nader in de polis omschreven;
D) De collecties worden gedeponeerd op het zakenadres van verzekerde, [a-straat 1] te [Y] ;
E) De collecties worden ter bewaring gegeven aan een opslagdepot van Brink’s Nederland. Andere opslagdepots/bewaarnemers dienen vooraf ter goedkeuring aan verzekeraars te worden voorgelegd.”
2.2.
Partijen hebben desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard zich met de door de rechtbank vastgestelde feiten te verenigen. Het Hof voegt aan de feiten nog het volgende toe.
2.3.
[B] heeft in 2012 voor meer dan 500 kilometer privé gereden met de aan hem door belanghebbende ter beschikking gestelde auto.

3.Geschil in hoger beroep

3.1
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of over het tijdvak 1 april 2012 tot en met 30 april 2012 door belanghebbende terecht LB is afgedragen ter zake van het privé gebruik van de auto.
3.2.
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot teruggaaf van de op aangifte afgedragen LB tot een bedrag van € 594.
3.3.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964, tekst 2012, (hierna: de Wet LB 1964) bepaalt onder andere het volgende:
“1. Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste:
a. 25% van de waarde van de auto indien de auto niet meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen;
b. (…)
De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
(…)
4. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.
5. Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt onder auto verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen en met uitzondering van de bestelauto die buiten de werktijd niet gebruikt kan worden of de bestelauto waarvoor een verbod op privé-gebruik geldt (…)”
4.2.
De rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
“4.2. Eiseres heeft geen kilometeradministratie overgelegd omdat niet wordt betwist dat de auto voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Eiseres is evenwel van mening dat de bijtelling niet kan worden toegepast omdat de verzekeringsvoorwaarden met betrekking tot de reiscollecties dwingen tot gebruik van de Saab, ook voor privéritten. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.3.
Vast staat dat de auto in de maand april 2012 aan [B] ter beschikking is gesteld en dat de auto in 2012 ten minste 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Ter beoordeling is dan of deze kilometers als privégebruik danwel als zakelijk gebruik zijn aan te merken. Het karakter van de rit wordt naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend bepaald door het doel van de reis. Nu door eiseres niet wordt betwist dat de ritten voor ten minste 500 kilometer privéritten betroffen, kan reeds op die grond worden geconcludeerd dat zij de bijtelling terecht heeft toegepast. Het doel van de ritten hield immers geen verband met de dienstbetrekking. De omstandigheid dat zakelijke belangen een rol hebben gespeeld - de keuze die eiseres heeft gemaakt de reiscollecties in de auto te bewaren met alle consequenties van dien - ontneemt immers niet het karakter aan de ritten die op zichzelf voor privédoeleinden worden gemaakt.”
Het Hof neemt deze overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Hieraan voegt het Hof het volgende toe:
4.3.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep nog dat sprake is van (bijzondere) omstandigheden die meebrengen dat de auto in fiscale zin behandeld zou moeten worden als een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen als bedoeld in artikel 13bis, vijfde lid, van de Wet LB 1964. Het Hof volgt belanghebbende niet in dit standpunt. De door belanghebbende hiertoe aangedragen omstandigheden zoals de alarmbeveiliging en de (stringente) verzekeringsvoorwaarden, maken niet dat de personenauto als een bestelauto als bedoeld in artikel 13bis, vijfde lid, van de Wet LB 1964 kan worden beschouwd. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen is immers niet het gebruik van een auto bepalend maar de inrichting daarvan. Nu (feitelijk) niet in geschil is dat de auto naar aard en inrichting geschikt is voor personenvervoer, kan de auto in fiscale zin niet behandeld worden als ware de auto een bestelauto.
4.4.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat het de voorkeur van [B] zou hebben gehad om met een andere auto privé te rijden, doch dat hij - gezien de stringente voorwaarden die de verzekeraar van belanghebbende aan het vervoer van de reiscollecties heeft gesteld - min of meer genoodzaakt is tot privégebruik van de auto. Het Hof volgt belanghebbende evenmin in dit standpunt. Dat er een noodzaak zou zijn tot privégebruik van de auto, wat daar ook van zij, maakt niet dat geen heffing behoeft plaats te vinden over het privégebruik van de auto.
4.5.
Evenmin kan belanghebbendes stelling dat de heffing over het privégebruik in deze situatie onrechtvaardig uitwerkt tot een ander oordeel leiden. Het Hof dient immers de wet toe te passen en kan niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (in verbinding met artikel 8:108 van die wet).

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, P.F. Goes en E. Polak, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van M.L. Brylka als griffier. De beslissing is op 12 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.