In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de bijtelling van loonbelasting over het privégebruik van een auto. Belanghebbende, [X] B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de afdracht van loonbelasting over het tijdvak van 1 april 2012 tot en met 30 april 2012, specifiek met betrekking tot de bijtelling van € 594 voor het privégebruik van een auto die aan [B] ter beschikking was gesteld. De inspecteur van de belastingdienst heeft het bezwaar afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.
Tijdens de zitting heeft het Hof vastgesteld dat de auto in april 2012 voor meer dan 500 kilometer privé is gebruikt. Belanghebbende betoogde dat de bijtelling niet van toepassing was omdat zakelijke overwegingen een rol speelden bij het gebruik van de auto. Het Hof oordeelde echter dat het karakter van de ritten bepaald wordt door het doel van de reis en dat de omstandigheid dat zakelijke belangen een rol hebben gespeeld, niet het privékarakter van de ritten ontneemt. Het Hof volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de bijtelling terecht was toegepast.
Het Hof verwierp ook het argument van belanghebbende dat de auto als een bestelauto behandeld zou moeten worden, omdat de inrichting van de auto niet geschikt was voor het vervoer van goederen. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werden geen proceskosten aan belanghebbende opgelegd.