4.1.De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen:
“8. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)).
9. Vaststaat dat eiseres geen aangifte heeft gedaan. Dit betekent dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is. Met hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken dat de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag onjuist is.
10. De toepassing van de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast betekent niet dat verweerder een aanslag willekeurig mag vaststellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. Verweerder heeft hierbij een zekere armslag omdat hij niet kan beschikken over (betrouwbare) gegevens en rekening moet houden met de mogelijkheid dat er - hem niet bekende - bronnen van inkomen zijn.
11. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder vastgestelde aanslag berust op een redelijke schatting. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, naar eiseres niet heeft weersproken, verweerder ter onderbouwing van zijn schatting gebruik heeft gemaakt van de aangifte omzetbelasting van een commanditaire vennootschap waarin eiseres beherend vennoot is, welke aangifte een jaaromzet over 2010 van € 18.869 vermeldt. Verweerder heeft ervan uit mogen gaan dat eiseres daarmee in het onderhavige jaar ook winst heeft gegenereerd. De inspecteur heeft de daaruit resulterende belastbare winst in redelijkheid mogen schatten op een afgerond bedrag van € 5.000, aangezien aanknopingspunten voor een nauwkeurigere schatting ontbreken. Eiseres heeft verweerder geen enkel inzicht verschaft in het vermogen en resultaat van het jaar 2010. Verder heeft eiseres reeds vanaf 1998 geen aangifte gedaan. Doordat eiseres aldus stelselmatig niet aan haar aangifteverplichting heeft voldaan, heeft zij verweerder in de positie gebracht en gelaten dat hij aan zijn schatting geen concretere uitgangspunten ten grondslag heeft kunnen leggen dan genoemde aangifte omzetbelasting.
12. Nu de vereiste aangifte niet is gedaan, niet is gebleken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is en de aanslag berust op een redelijke schatting, zal de rechtbank het beroep - in ieder geval in zoverre - ongegrond verklaren.
Boete
13. De rechtbank overweegt dat, indien een belastingplichtige niet binnen de daarvoor gestelde termijn aangifte heeft gedaan, sprake is van een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd. Nu verweerder eiseres heeft aangemaand om aangifte te doen binnen een bepaalde termijn en eiseres niet binnen de gestelde termijn alsnog aangifte heeft gedaan, kan een boete worden opgelegd. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Awr legt de inspecteur dan een verzuimboete op van ten hoogste € 4.920. Ingevolge § 21, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de inspecteur een verzuimboete op van 50% van het wettelijk maximum. Verweerder heeft aan eiseres conform dit besluit een boete opgelegd van € 2.460.
14. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake indien eiseres alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan (vgl. HR 15 juni 2007, nr. 42 687, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). De bewijslast ter zake ligt bij eiseres. 15. Eiseres heeft naar voren gebracht dat een boekenonderzoek bij een verbonden vennootschap in de jaren 1999-2004 en de naar aanleiding hiervan gevoerde besprekingen met verweerder niet hebben geleid tot overeenstemming over de inrichting van haar administratie en dat verweerder niet bereid is om afzonderlijke goedkeuringen voor ingediende jaarrekeningen over latere jaren te verstrekken. Eiseres heeft ter zitting bevestigd geen aangifte te hebben gedaan. De rechtbank oordeelt dat, nu eiseres een administratie bijhoudt, het op de weg van eiseres had gelegen om aangifte te doen, waarbij zij zo nodig in bezwaar haar standpunten over de opgelegde aanslag naar voren had kunnen brengen. Daaraan doet niet af dat sprake is van een conflict tussen eiseres en verweerder. Eiseres had geen enkele legitieme reden de aangifte niet in te dienen. Onder deze omstandigheden treft eiseres het verwijt ter zake van het niet doen van aangifte en kan geen sprake zijn van avas.
16. De rechtbank neemt bij de beoordeling van de hoogte van de boete in ogenschouw dat de wetgever de verzuimboetes bij aanslagbelastingen bewust heeft verhoogd om zo de bereidheid van belastingplichtigen in te scherpen om hun wettelijke verplichtingen na te komen (Kamerstukken II 2008-2009, 32 128, nr. 3 blz. 33-35). Omdat na het verstrijken van de termijn om aangifte te doen eerst een herinnering en vervolgens nog een aanmaning wordt verzonden, zal de verhoging van de verzuimboete alleen diegenen treffen die hun aangifteverplichtingen niet (tijdig) nakomen, aldus ook de wetgever met betrekking tot de onderhavige boete (Kamerstukken II 2008-2009, 32 128, nr. 10, blz. 67).
17. Nu de rechtbank geen omstandigheden zijn gebleken die ertoe nopen over te gaan tot matiging van de boete, acht de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het gepleegde verzuim, een boete van € 2.460 uit een oogpunt van normhandhaving passend en geboden. Hierbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat eiseres vanaf haar oprichting in 1998 geen aangiftes vpb heeft ingediend, haar ieder jaar ambtshalve een aanslag vpb is opgelegd, en dat hiertegen ingediende bezwaar- en beroepschriften geen van alle hebben geleid tot een vermindering van een aanslag en/of boete.
18. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
4.2.1.Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze beslissing rust. Ook het Hof is van oordeel dat de inspecteur zich in een positie bevond dat hij het belastbaar bedrag niet anders dan schattenderwijs kon vaststellen en dat hij daarbij in redelijkheid is kunnen uitgaan van de omzet van de commanditaire vennootschap waarin belanghebbende als beherend vennoot een belang heeft.
4.2.2.Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt – noch met betrekking tot de aanslag, noch met betrekking tot de verzuimboete – een nieuw of ander licht op de zaak. In het bijzonder heeft belanghebbende ook in hoger beroep geen aanvaardbare verklaring gegeven voor het niet doen van aangifte.