ECLI:NL:GHAMS:2015:3149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
14-00776
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag vennootschapsbelasting en verzuimboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting X tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder de door de inspecteur van de Belastingdienst opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010, berekend naar een belastbaar bedrag van € 5.000, en een verzuimboete van € 2.460, gehandhaafd. De belanghebbende had geen aangifte gedaan, ondanks meerdere aanmaningen van de inspecteur. Het Hof oordeelde dat de inspecteur de aanslag op een redelijke schatting had gebaseerd, gezien het feit dat de belanghebbende stelselmatig haar aangifteverplichtingen niet was nagekomen. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de boete passend was, gezien de ernst van het verzuim en het feit dat de belanghebbende sinds 1998 geen aangifte had gedaan. De uitspraak van het Hof biedt inzicht in de toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de gevolgen van het niet indienen van aangiften.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00776
23 juli 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[Stichting X]te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: G. Veldhuisen te Amsterdam,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/229 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 5 september 2014 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst kantoor Amsterdam,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 5.000. Gelijktijdig met deze aanslag heeft de inspecteur bij afzonderlijke beschikkingen een verzuimboete opgelegd ter grootte van € 2.460 en € 67 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 2 december 2013, de aanslag, de beschikking heffingsrente en de verzuimboete gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 5 september 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 november 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 4 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de later in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Op of omstreeks 1 maart 2011 is aan eiseres een uitnodiging gestuurd om vóór 1 juni 2011 aangifte vpb (hierna: de aangifte) te doen over het jaar 2010. Na verleend uitstel voor het indienen van de aangifte tot 1 november 2011 heeft verweerder met dagtekening 23 november 2011 aan eiseres een herinnering gestuurd om uiterlijk 7 december 2011 aangifte voor het jaar 2010 te doen.
2. Na nogmaals verleend uitstel voor het doen van aangifte tot 1 februari 2012 heeft verweerder eiseres bij brief met dagtekening 21 februari 2012 aangemaand om binnen 10 werkdagen alsnog aangifte te doen. Binnen die termijn is de aangifte niet ingediend. Eiseres heeft ook nadien geen aangifte ingediend.
3. Eiseres heeft een uitdraai overgelegd van het digitaal ingediende schattingsformulier vennootschapsbelasting 2010, dagtekening 31 augustus 2010, waarop voor dat jaar een geschatte belastbare winst, tevens geschat belastbaar bedrag van € 10.000 negatief is vermeld.
4. Verweerder heeft met dagtekening 6 juli 2013 de aanslag ambtshalve vastgesteld naar een belastbare winst, tevens belastbaar bedrag van € 5.000. Bij aparte beschikking is aan eiseres een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 2.460 wegens het niet doen van aangifte.”
2.2.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of verweerder de belastbare winst terecht heeft vastgesteld op € 5.000. Verder is in geschil of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen:
“8. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)).
9. Vaststaat dat eiseres geen aangifte heeft gedaan. Dit betekent dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is. Met hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken dat de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag onjuist is.
10. De toepassing van de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast betekent niet dat verweerder een aanslag willekeurig mag vaststellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. Verweerder heeft hierbij een zekere armslag omdat hij niet kan beschikken over (betrouwbare) gegevens en rekening moet houden met de mogelijkheid dat er - hem niet bekende - bronnen van inkomen zijn.
11. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder vastgestelde aanslag berust op een redelijke schatting. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, naar eiseres niet heeft weersproken, verweerder ter onderbouwing van zijn schatting gebruik heeft gemaakt van de aangifte omzetbelasting van een commanditaire vennootschap waarin eiseres beherend vennoot is, welke aangifte een jaaromzet over 2010 van € 18.869 vermeldt. Verweerder heeft ervan uit mogen gaan dat eiseres daarmee in het onderhavige jaar ook winst heeft gegenereerd. De inspecteur heeft de daaruit resulterende belastbare winst in redelijkheid mogen schatten op een afgerond bedrag van € 5.000, aangezien aanknopingspunten voor een nauwkeurigere schatting ontbreken. Eiseres heeft verweerder geen enkel inzicht verschaft in het vermogen en resultaat van het jaar 2010. Verder heeft eiseres reeds vanaf 1998 geen aangifte gedaan. Doordat eiseres aldus stelselmatig niet aan haar aangifteverplichting heeft voldaan, heeft zij verweerder in de positie gebracht en gelaten dat hij aan zijn schatting geen concretere uitgangspunten ten grondslag heeft kunnen leggen dan genoemde aangifte omzetbelasting.
12. Nu de vereiste aangifte niet is gedaan, niet is gebleken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is en de aanslag berust op een redelijke schatting, zal de rechtbank het beroep - in ieder geval in zoverre - ongegrond verklaren.
Boete
13. De rechtbank overweegt dat, indien een belastingplichtige niet binnen de daarvoor gestelde termijn aangifte heeft gedaan, sprake is van een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd. Nu verweerder eiseres heeft aangemaand om aangifte te doen binnen een bepaalde termijn en eiseres niet binnen de gestelde termijn alsnog aangifte heeft gedaan, kan een boete worden opgelegd. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Awr legt de inspecteur dan een verzuimboete op van ten hoogste € 4.920. Ingevolge § 21, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de inspecteur een verzuimboete op van 50% van het wettelijk maximum. Verweerder heeft aan eiseres conform dit besluit een boete opgelegd van € 2.460.
14. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake indien eiseres alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan (vgl. HR 15 juni 2007, nr. 42 687, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). De bewijslast ter zake ligt bij eiseres.
15. Eiseres heeft naar voren gebracht dat een boekenonderzoek bij een verbonden vennootschap in de jaren 1999-2004 en de naar aanleiding hiervan gevoerde besprekingen met verweerder niet hebben geleid tot overeenstemming over de inrichting van haar administratie en dat verweerder niet bereid is om afzonderlijke goedkeuringen voor ingediende jaarrekeningen over latere jaren te verstrekken. Eiseres heeft ter zitting bevestigd geen aangifte te hebben gedaan. De rechtbank oordeelt dat, nu eiseres een administratie bijhoudt, het op de weg van eiseres had gelegen om aangifte te doen, waarbij zij zo nodig in bezwaar haar standpunten over de opgelegde aanslag naar voren had kunnen brengen. Daaraan doet niet af dat sprake is van een conflict tussen eiseres en verweerder. Eiseres had geen enkele legitieme reden de aangifte niet in te dienen. Onder deze omstandigheden treft eiseres het verwijt ter zake van het niet doen van aangifte en kan geen sprake zijn van avas.
16. De rechtbank neemt bij de beoordeling van de hoogte van de boete in ogenschouw dat de wetgever de verzuimboetes bij aanslagbelastingen bewust heeft verhoogd om zo de bereidheid van belastingplichtigen in te scherpen om hun wettelijke verplichtingen na te komen (Kamerstukken II 2008-2009, 32 128, nr. 3 blz. 33-35). Omdat na het verstrijken van de termijn om aangifte te doen eerst een herinnering en vervolgens nog een aanmaning wordt verzonden, zal de verhoging van de verzuimboete alleen diegenen treffen die hun aangifteverplichtingen niet (tijdig) nakomen, aldus ook de wetgever met betrekking tot de onderhavige boete (Kamerstukken II 2008-2009, 32 128, nr. 10, blz. 67).
17. Nu de rechtbank geen omstandigheden zijn gebleken die ertoe nopen over te gaan tot matiging van de boete, acht de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het gepleegde verzuim, een boete van € 2.460 uit een oogpunt van normhandhaving passend en geboden. Hierbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat eiseres vanaf haar oprichting in 1998 geen aangiftes vpb heeft ingediend, haar ieder jaar ambtshalve een aanslag vpb is opgelegd, en dat hiertegen ingediende bezwaar- en beroepschriften geen van alle hebben geleid tot een vermindering van een aanslag en/of boete.
18. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
4.2.1.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze beslissing rust. Ook het Hof is van oordeel dat de inspecteur zich in een positie bevond dat hij het belastbaar bedrag niet anders dan schattenderwijs kon vaststellen en dat hij daarbij in redelijkheid is kunnen uitgaan van de omzet van de commanditaire vennootschap waarin belanghebbende als beherend vennoot een belang heeft.
4.2.2.
Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt – noch met betrekking tot de aanslag, noch met betrekking tot de verzuimboete – een nieuw of ander licht op de zaak. In het bijzonder heeft belanghebbende ook in hoger beroep geen aanvaardbare verklaring gegeven voor het niet doen van aangifte.
Slotsom
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en J.A. van Horzen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.S.H. Lange, als griffier. De beslissing is op 23 juli 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.