Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt het volgende. [kind a] en [kind b] zijn in juli 2009 onder toezicht gesteld naar aanleiding van zorgen ten aanzien van het huiselijk geweld tussen de ouders, waarvan [kind a] en [kind b] getuige waren en waarvoor de moeder met hen naar een Blijfhuis is gegaan. De ondertoezichtstelling is tot oktober 2014 telkens verlengd en in het kader van de ondertoezichtstelling is hulpverlening ingezet voor ondersteuning van de moeder in de opvoeding en verzorging en om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Tussen de ouders is sprake gebleven van meningsverschillen. [in] 2010 is [kind c] geboren en [in] 2012 is [kind d] geboren. De ondertoezichtstelling is in oktober 2014 niet verlengd omdat volgens de kinderrechter weliswaar nog steeds sprake was van een ingewikkelde verhouding tussen de ouders, maar geen sprake meer was van kindsignalen en de mogelijkheden om met betrekking tot de nog bestaande zorgpunten hulpverlening aan te bieden volgens JBRA waren uitgeput. Er is ter terechtzitting bij de rechtbank afgesproken dat de vader eenmaal per veertien dagen een weekend bij hem thuis voor de kinderen zorgt.
Op 1 oktober 2014 heeft zich een incident voorgedaan waarbij opnieuw sprake is geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. De vader heeft de moeder bij haar keel gegrepen terwijl [kind d] bij haar op schoot zat; de politie is hierbij ingeschakeld en de moeder heeft aangifte gedaan. Naar aanleiding van dit incident is in oktober 2014 Families First en Arkin ingezet. Uit observaties van Families First blijkt dat de kinderen belast zijn door de conflicten en het huiselijk geweld tussen de ouders en dat sprake is van hoog schoolverzuim. Arkin is ingezet om een beeld te krijgen van de mogelijkheden van de moeder en haar te onderzoeken op psychiatrische problematiek, maar de moeder heeft geweigerd hieraan haar medewerking te verlenen. Op 6 oktober 2014 heeft een kinderarts van het Slotervaartziekenhuis een zorgmelding gedaan bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) na een discussie met de moeder over de vraag of de kinderen roodvonk hebben (gehad) dan wel of [kind b] een urineweginfectie heeft. Ook de huisarts van de moeder heeft in deze periode een melding bij het AMK gedaan, omdat hij zich zorgen maakt over de continuïteit van de zorg nadat de moeder al een aantal keer van huisarts is gewisseld. In november 2014 is Signs of Safety gestart. De moeder heeft toen aangegeven open te staan voor hulp (van de Blijfgroep), maar de vader meent geen hulp nodig te hebben. Een kinderarts van het AMC heeft de kinderen in november 2014 aangemeld bij de Bascule voor traumatherapie in verband met zorgen naar aanleiding van voornoemd incident op 1 oktober 2014. Deze arts heeft in december 2014 aan de moeder voorgelegd dat zij de kinderen niet meer ziek mag melden op school zonder toestemming van de arts en daarbij is geadviseerd dat de moeder zich laat behandelen voor haar angsten om de gezondheid van de kinderen. De moeder was het niet eens met deze adviezen en wil met deze arts geen contact meer. Op 9 december 2014 heeft de moeder bij JBRA aangegeven dat zij geen hulp meer wil. Uit het gesprek dat de Raad met de school van de oudste drie kinderen heeft gevoerd blijkt dat [kind b] en [kind a] vanaf augustus 2014 tot februari 2015 vaak zijn ziek gemeld en dat [kind c] vanaf 21 oktober 2014 in verband met ziekte thuis is gehouden. [kind a] en [kind b] hebben beiden bij de Raad aangegeven dat zij de ouders tijdens ruzie uit elkaar hebben moeten houden en dat niet leuk vonden en moesten huilen.
Ten aanzien van de moeder is gebleken dat de samenwerking met de gezinsmanager zeer moeizaam verloopt doordat de moeder het vertrouwen in JBRA verloren heeft, dat zij de zorg voor alle kinderen grotendeels alleen draagt, dat haar dat zwaar valt en dat zij niet beschikt over een ondersteunend netwerk. De moeder heeft zich begin 2015 uit eigen beweging gewend tot een psychiater en zij is in dit verband van januari 2015 tot en met april 2015 onderzocht. Uit de brief van 21 maart 2015 van psychiater drs. A.A. Pawlikowska-Babiak blijkt dat de testresultaten onvoldoende gegevens gaven, dat de huidige mentale toestand van de moeder niet voldoet aan de criteria voor het Münchausen by proxy syndroom of een somatoforme stoornis, psychotische stoornis of andere stoornissen op as I, dat de onregelmatigheden in de onderzoeken wijzen op het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis op as II en dat de psychiater de diagnostiek wenst te verdiepen. Uit de brief van 26 mei 2015 van psychiater Pawlikowska-Babiak blijkt dat bij de moeder een persoonlijkheidsstoornis (nao) is vastgesteld. Vanwege deze persoonlijkheidsstoornis bestaat er bij de moeder een verhoogd risico dat bij langdurige en grote stress de afweermechanismen kunnen falen (wat tot een angststoornis of psychotische symptomen kan leiden) en dat het goed is om openlijk met de moeder te praten, met respect en voldoende tijd voor toelichtingen, aldus de psychiater.
Op 13 mei 2015 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen de moeder, de gezinsmanager en de teammanager. De moeder heeft het verslag van dit gesprek van 8 juni 2015 ter zitting in hoger beroep overgelegd en hieruit blijkt onder meer dat de moeder geen hulpverlening wil in een gedwongen kader maar dat zij open staat voor hulp in een vrijwillig kader, dat de moeder weliswaar van mening is dat de kinderen hulp nodig hebben van een psycholoog maar dat zij geweigerd heeft haar medewerking te verlenen aan therapie bij de Bascule en dat JBRA Families First zal inzetten om een veiligheidsplan op te stellen. De moeder heeft voorts ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij zich op eigen initiatief heeft gewend tot de Opvoedpoli voor onderzoek naar eventuele trauma’s bij de kinderen en dat de vader in principe iedere zaterdagmiddag tot zondagmiddag omgang heeft met de kinderen.