ECLI:NL:GHAMS:2015:3118

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
200.168.295-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen met betrekking tot opvoedingsproblemen en persoonlijkheidsstoornis moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in Amsterdam, waarin de Raad voor de Kinderbescherming verzocht had om ondertoezichtstelling van de kinderen. De moeder is op 16 april 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 maart 2015, waarin de kinderen voor de duur van een jaar onder toezicht zijn gesteld. De moeder betwist dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn en stelt dat de kinderen zich goed ontwikkelen en dat er geen sprake is van ernstige bedreiging van hun ontwikkeling. De Raad daarentegen stelt dat er zorgen zijn over het opvoedingshandelen van de moeder, huiselijk geweld tussen de ouders en de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, mede door de persoonlijkheidsstoornis van de moeder en de onduidelijke rol van de vader. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling van de kinderen is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 28 juli 2015
Zaaknummer: 200.168.295/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/582541 / JE RK 15-259
in de zaak in hoger beroep van:
[…] ,
wonende te […] ,
appellante,
advocaat: mr. M.C. Spil te Amsterdam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de moeder en de Raad genoemd.
1.2.
De moeder is op 16 april 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 maart 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C/13/582541 / JE RK 15-259.
1.3.
De moeder heeft op 9 juni 2015 nadere stukken ingediend.
1.4.
De zaak is op 22 juni 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer O. Ente, vertegenwoordiger van de Raad.
1.6.
Namens Jeugdbescherming regio Amsterdam (hierna: JBRA) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen. De heer [x] (hierna: de vader) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader (hierna tezamen: de ouders) hebben een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren [naam kind a] (hierna: [kind a] ) [in] 2005, [naam kind b] (hierna: [kind b] ) [in] 2007, [naam kind c] (hierna: [kind c] ,) [in] 2010 en [naam kind d] (hierna: [kind d] ) [in] 2012 (hierna tezamen: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind a] . De moeder oefent het gezag uit over [kind b] , [kind c] en [kind d] . De kinderen verblijven bij de moeder.
2.2.
[kind a] en [kind b] zijn op 6 juli 2009 onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd tot 6 oktober 2014.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is een deel van het verzoek van de Raad, tot ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van een jaar, toegewezen en zijn de kinderen met ingang van 23 maart 2015 tot 23 september 2015 onder toezicht gesteld. De behandeling van het resterende deel van het verzoek van de Raad is door de rechtbank aangehouden.
3.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de Raad af te wijzen.
3.3.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of de gronden voor een ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en of deze thans ook nog aanwezig zijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld, indien hij zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
4.2.
De moeder is van mening dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van de kinderen niet aanwezig zijn en dat de kinderen niet ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het gaat volgens de moeder goed met de kinderen, zij ontwikkelen zich goed, er is geen sprake van bovenmatig schoolverzuim en zij hebben contact met de vader. De moeder betwist dat zij overbezorgd is, dat de kinderen fysiek, dan wel mentaal, reageren op de zorgen van de moeder over hun gezondheid en dat zij niet de benodigde hulpverlening voor de kinderen inschakelt. Volgens de moeder was het voorval op 1 oktober 2014 slechts een incident, zijn de verhoudingen tussen de ouders genormaliseerd en moeten de ouders weliswaar werken aan hun communicatie maar is er in het laatste jaar verbetering opgetreden in de wijze waarop zij met elkaar omgaan. De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling en de hulpverlening in het verleden voor veel spanningen en onrust hebben gezorgd en een ondertoezichtstelling heeft thans geen toegevoegde waarde. Zij staat wel open voor hulpverlening in het vrijwillige kader, mits er een andere gezinscoach wordt aangesteld.
4.3.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de kinderrechter bij de bestreden beschikking de moeder in de gelegenheid heeft gesteld om zelf de benodigde stappen te zetten maar de moeder is kort na de bestreden beschikking in hoger beroep gegaan. De Raad is van mening dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen nu er zorgen zijn ten aanzien het opvoedingshandelen van de moeder, het huiselijk geweld tussen de ouders en het zelfbepalende gedrag van [kind a] . Daar komt bij dat de Raad doelen heeft gesteld, dat de moeder niet alle doelen behaald heeft en dat de rol van de vader onduidelijk is, aldus de Raad.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt het volgende. [kind a] en [kind b] zijn in juli 2009 onder toezicht gesteld naar aanleiding van zorgen ten aanzien van het huiselijk geweld tussen de ouders, waarvan [kind a] en [kind b] getuige waren en waarvoor de moeder met hen naar een Blijfhuis is gegaan. De ondertoezichtstelling is tot oktober 2014 telkens verlengd en in het kader van de ondertoezichtstelling is hulpverlening ingezet voor ondersteuning van de moeder in de opvoeding en verzorging en om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Tussen de ouders is sprake gebleven van meningsverschillen. [in] 2010 is [kind c] geboren en [in] 2012 is [kind d] geboren. De ondertoezichtstelling is in oktober 2014 niet verlengd omdat volgens de kinderrechter weliswaar nog steeds sprake was van een ingewikkelde verhouding tussen de ouders, maar geen sprake meer was van kindsignalen en de mogelijkheden om met betrekking tot de nog bestaande zorgpunten hulpverlening aan te bieden volgens JBRA waren uitgeput. Er is ter terechtzitting bij de rechtbank afgesproken dat de vader eenmaal per veertien dagen een weekend bij hem thuis voor de kinderen zorgt.
Op 1 oktober 2014 heeft zich een incident voorgedaan waarbij opnieuw sprake is geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. De vader heeft de moeder bij haar keel gegrepen terwijl [kind d] bij haar op schoot zat; de politie is hierbij ingeschakeld en de moeder heeft aangifte gedaan. Naar aanleiding van dit incident is in oktober 2014 Families First en Arkin ingezet. Uit observaties van Families First blijkt dat de kinderen belast zijn door de conflicten en het huiselijk geweld tussen de ouders en dat sprake is van hoog schoolverzuim. Arkin is ingezet om een beeld te krijgen van de mogelijkheden van de moeder en haar te onderzoeken op psychiatrische problematiek, maar de moeder heeft geweigerd hieraan haar medewerking te verlenen. Op 6 oktober 2014 heeft een kinderarts van het Slotervaartziekenhuis een zorgmelding gedaan bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) na een discussie met de moeder over de vraag of de kinderen roodvonk hebben (gehad) dan wel of [kind b] een urineweginfectie heeft. Ook de huisarts van de moeder heeft in deze periode een melding bij het AMK gedaan, omdat hij zich zorgen maakt over de continuïteit van de zorg nadat de moeder al een aantal keer van huisarts is gewisseld. In november 2014 is Signs of Safety gestart. De moeder heeft toen aangegeven open te staan voor hulp (van de Blijfgroep), maar de vader meent geen hulp nodig te hebben. Een kinderarts van het AMC heeft de kinderen in november 2014 aangemeld bij de Bascule voor traumatherapie in verband met zorgen naar aanleiding van voornoemd incident op 1 oktober 2014. Deze arts heeft in december 2014 aan de moeder voorgelegd dat zij de kinderen niet meer ziek mag melden op school zonder toestemming van de arts en daarbij is geadviseerd dat de moeder zich laat behandelen voor haar angsten om de gezondheid van de kinderen. De moeder was het niet eens met deze adviezen en wil met deze arts geen contact meer. Op 9 december 2014 heeft de moeder bij JBRA aangegeven dat zij geen hulp meer wil. Uit het gesprek dat de Raad met de school van de oudste drie kinderen heeft gevoerd blijkt dat [kind b] en [kind a] vanaf augustus 2014 tot februari 2015 vaak zijn ziek gemeld en dat [kind c] vanaf 21 oktober 2014 in verband met ziekte thuis is gehouden. [kind a] en [kind b] hebben beiden bij de Raad aangegeven dat zij de ouders tijdens ruzie uit elkaar hebben moeten houden en dat niet leuk vonden en moesten huilen.
Ten aanzien van de moeder is gebleken dat de samenwerking met de gezinsmanager zeer moeizaam verloopt doordat de moeder het vertrouwen in JBRA verloren heeft, dat zij de zorg voor alle kinderen grotendeels alleen draagt, dat haar dat zwaar valt en dat zij niet beschikt over een ondersteunend netwerk. De moeder heeft zich begin 2015 uit eigen beweging gewend tot een psychiater en zij is in dit verband van januari 2015 tot en met april 2015 onderzocht. Uit de brief van 21 maart 2015 van psychiater drs. A.A. Pawlikowska-Babiak blijkt dat de testresultaten onvoldoende gegevens gaven, dat de huidige mentale toestand van de moeder niet voldoet aan de criteria voor het Münchausen by proxy syndroom of een somatoforme stoornis, psychotische stoornis of andere stoornissen op as I, dat de onregelmatigheden in de onderzoeken wijzen op het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis op as II en dat de psychiater de diagnostiek wenst te verdiepen. Uit de brief van 26 mei 2015 van psychiater Pawlikowska-Babiak blijkt dat bij de moeder een persoonlijkheidsstoornis (nao) is vastgesteld. Vanwege deze persoonlijkheidsstoornis bestaat er bij de moeder een verhoogd risico dat bij langdurige en grote stress de afweermechanismen kunnen falen (wat tot een angststoornis of psychotische symptomen kan leiden) en dat het goed is om openlijk met de moeder te praten, met respect en voldoende tijd voor toelichtingen, aldus de psychiater.
Op 13 mei 2015 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen de moeder, de gezinsmanager en de teammanager. De moeder heeft het verslag van dit gesprek van 8 juni 2015 ter zitting in hoger beroep overgelegd en hieruit blijkt onder meer dat de moeder geen hulpverlening wil in een gedwongen kader maar dat zij open staat voor hulp in een vrijwillig kader, dat de moeder weliswaar van mening is dat de kinderen hulp nodig hebben van een psycholoog maar dat zij geweigerd heeft haar medewerking te verlenen aan therapie bij de Bascule en dat JBRA Families First zal inzetten om een veiligheidsplan op te stellen. De moeder heeft voorts ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij zich op eigen initiatief heeft gewend tot de Opvoedpoli voor onderzoek naar eventuele trauma’s bij de kinderen en dat de vader in principe iedere zaterdagmiddag tot zondagmiddag omgang heeft met de kinderen.
4.5
Het hof signaleert dat de moeder weliswaar positieve stappen heeft gezet, hetgeen te prijzen valt, maar dat zij ook wispelturig is bij het aangaan en nakomen van hulpverleningsrelaties. Hierdoor blijven de zorgen ten aanzien van de ontwikkeling en de veiligheid van de kinderen onverkort bestaan. De vader heeft een aantal keer aangegeven dat hij hulpverlening voor het gezin aangewezen acht, maar hij onttrekt zich zelf aan de in te zetten hulp. Er is naar het oordeel van het hof thans nog onvoldoende zicht op de verhouding tussen de ouders, die in het verleden met enige regelmaat zeer explosief is geweest en waaronder de kinderen hebben geleden. Ook bestaat geen goed zicht op de thuis- en opvoedsituatie van de kinderen, de rol van de vader daarin en de ondersteuning die de moeder en de kinderen thans behoeven bij de verwerking van trauma’s en bij de verzorging en opvoeding. Ondersteuning die te meer noodzakelijk is gelet op de persoonlijkheidsstoornis van de moeder en de zware belasting die zij ervaart bij het grootbrengen van vier jonge kinderen met een vader waarmee zij niet steeds goed kan samenwerken. Het hof acht het betreurenswaardig dat de gezinsmanager, zonder afmelding of vervanging, niet ter zitting in hoger beroep is verschenen om een toelichting en een visie te geven en vragen te beantwoorden van het hof omtrent de actuele stand van zaken. Evenzeer acht het hof het feit dat de Raad niet voorafgaand aan de zitting met JBRA overleg heeft gepleegd over de actuele stand van zaken zeer te betreuren. In de onderhavige zaak, waarin de ouders wordt aangerekend dat zij niet stabiel en betrouwbaar zijn in hun acceptatie van de hulpverlening en waarin de moeder gelet op haar persoonlijkheidsstoornis juist extra respectvolle begeleiding behoeft, is immers juist de betrouwbaarheid en zorgvuldigheid van de hulpverlenende instanties van essentieel belang om resultaten in het belang van de kinderen te kunnen boeken. Het hof is desondanks van oordeel dat, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, voldoende aannemelijk is dat ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking en ook thans nog sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen terwijl ook voor het overige is voldaan aan de hiervoor onder 4.1. vermelde gronden voor een ondertoezichtstelling. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, M.J. Leijdekker en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2015.