Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 4.000 hebben voldaan. Met betrekking tot de voldoening van het restant zijn partijen overeengekomen dat bij de levering op 1 september 2005 een bedrag van € 20.000 zou worden voldaan en uiterlijk voor 1 oktober 2005 een bedrag van € 66.000.
3. Motivatie voor het starten van deze onderneming
De ondergetekenden:
De heer en mevrouw [B-C]
De heer en mevrouw [X] - [A]
Zoals eerder gememoreerd kon met het jacht alleen in Turkse wateren worden gevaren als hierbij (op papier) een Turkse ondernemer was betrokken. (…) Daarom moest deze papieren constructie worden gestart. De onderneming werd in feite geleid door (…) [B] en [belanghebbende].
Omdat het resultaat geheel voor onze rekening kwam, zoals wij ook altijd hebben gesteld, is de aangifte vennootschapsbelasting in Turkije onjuist. (…)
Wij hebben getracht u zo volledig mogelijk te informeren over de exploitatie van ons schip en menen concluderend te mogen stellen dat de onderneming in het geheel niet door de Turkse BV werd gedreven (…).”
De Turkse administratie, die ten grondslag ligt aan de Turkse aangiften vennootschapsbelasting zijn de inkomsten en uitgaven die via de Turkse kapitein zijn gelopen.
Deze posten zijn ook in de ‘hoofdadministratie’ verwerkt. Het komt er op neer dat de administratie die door de vennootschap is gevoerd een (gedeeltelijke) sub-administratie is die geen functie heeft voor de hoofdadministratie. Hooguit een administratieve controle op de kapitein van het schip in Turkije.
Deze constatering heeft als belangrijkste gevolg dat we ons niet meer bezig behoeven te houden met de Turkse vennootschap. Deze is in feite irrelevant. (…)
Voor [belanghebbende en [B] ] was de Turkse vennootschap niet meer dan een formaliteit die nodig was om in Turkije een schip te kunnen exploiteren. (…)
De exploitatieresultaten kwamen dus vanaf het begin geheel voor rekening van [belanghebbende] en [B] .”
Stortingen voor de exploitatie van het schip:(…)
(…) de bijdragen in de exploitatie van het schip [werden] onder andere voldaan uit de lopende inkomsten. Als het saldo van de bankrekening van het schip aangevuld moest worden, stortten de twee firmanten ieder een gelijk bedrag. De stortingen werden ook gefinancierd door opnamen in rekening courant bij de eigen B.V.
Het bovenstaande houdt in dat van de leningen opgenomen bij genoemde banken en de opnamen in rekeningcourant bij de eigen B.V. een deel toegerekend moet worden aan het aandeel in de VOF.”
De aandeelhouders zijn [F] (51%), [belanghebbende] (24,5%) en [E] (24,5%). Volgens uw verklaring vindt de beëindiging van deze Turkse B.V. en de Turkse belastingplicht in 2011 plaats. De exploitatie van het schip vindt in 2007 dus via een Turkse B.V. plaats. Er kan in 2007 daarom geen sprake zijn van een Nederlandse onderneming. Dit wordt ook bevestigd door het feit dat er in 2007 aangifte is gedaan inzake de Turkse vennootschapsbelasting. (…)
Ook als de exploitatie van het schip wel onder de Nederlandse inkomstenbelasting zou vallen zou het resultaat hiervan niet worden geaccepteerd als bron van inkomen.”
Aangezien de rente over de vordering op de B.V. over de jaren 2005 tot en met 2007, vanwege onduidelijkheid over de situatie, niet in de aangiften werd verwerkt, compenseer ik deze rente met het aftrekbare verlies op de vordering in het jaar 2008. De rente over de jaren 2005 tot en met 2007 bedraagt in totaal € 9.167.
Het netto verlies over 2008 ad € 52.919 minus (€ 4.264 + € 9.167) (…) € 39.488 valt onder de TBS-regeling (…).
Uit de informatie die ten behoeve van de aanslagregeling 2007 is verstrekt blijkt dat [belanghebbende] vanaf 2005 een aanmerkelijk belang heeft in een Turkse limited (…). Verder neemt (…) Kouwenberg het standpunt in dat deze Turkse BV het zeilschip [schip] exploiteert. Het gevolg van deze conclusie is dat [belanghebbende] als aandeelhouder in genoemde limited bij de exploitatie van het schip betrokken was en niet als ondernemer-natuurlijk persoon.
Met deze gang van zaken ga ik (…) akkoord.
Bij het verzorgen van de aangifte inkomstenbelasting 2007 was de exacte situatie voor wat betreft de gang van zaken in Turkije niet duidelijk met als gevolg dat een en ander niet correct in de aangifte werd verwerkt. Aangezien bij het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2008 de aangifte inkomstenbelasting 2007 nog in behandeling was, werd (…) het Turkse deel van de aangifte (…) 2008 voorlopig op dezelfde manier ingevuld als de aangifte inkomstenbelasting 2007.”
Tegen de correctie werd bezwaar gemaakt. In de motivering van het bezwaar werd vermeld dat het schip onder box 1 zou vallen. (…) Met (…) [B] zou hij t.a.v. het schip een onderneming drijven.
In de (…) fase van behandeling van het bezwaarschrift (…) werden onder andere (diverse malen gewijzigde) jaarstukken 2005 t/m 2010 toegestuurd.
(…)
In het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2008 is door u een geheel ander standpunt ingenomen. (…) Er zijn o.a. nieuw opgemaakte jaarstukken meegezonden van de Turkse B.V. en een Amerikaanse Limited. Het schip was namelijk in 2008 onder Amerikaanse vlag gaan varen (…). Over het verlies uit TBS zijn de nodige vragenbrieven verstuurd, (…).
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
Tevens staat vast dat belanghebbende en [B] in 2005 de hiervoor ook bedoelde Turkse vennootschap hebben opgericht, waarvan belanghebbende en [B] ieder voor 24,5% aandeelhouder zijn en [F] voor 51%. In de jaarrekeningen bij de aangiftes vennootschapsbelasting die de Turkse vennootschap in Turkije heeft gedaan, als vermeld in onderdeel 16 van de uitspraak van de rechtbank, is het schip niet tot het vermogen van die vennootschap gerekend. In een e-mailbericht van [F] aan belanghebbende en [B]
Vaststaat voorts dat belanghebbende sedert de koop van het schip, in ieder geval tot en met het onderhavige jaar, mede-eigenaar van het schip is gebleven. Het Hof verwijst op dit punt onder meer naar hetgeen de inspecteur daaromtrent, niet weersproken door belanghebbende, in de uitspraak op het bezwaarschrift IB/PH 2008 heeft vermeld, alsmede naar de vermelding van (onder meer) belanghebbende als “verkoper/mede-eigenaar” van het schip in de overeen-komst die (in concept) in onderdeel 14 van de uitspraak van de rechtbank is aangehaald.
Nu de inspecteur bij het doen van de uitlating met al deze feiten en omstandigheden bekend was, volgt het Hof de rechtbank niet in haar oordeel dat de uitlating verklaring vindt in ten tijde van die uitlating bestaande wetenschap van de inspecteur omtrent de feitelijke gang van zaken. Het Hof volgt de rechtbank evenmin in haar oordeel dat de uitlating verklaring vindt in de stelling van belanghebbende dat het schip door de Turkse vennootschap werd geëxploiteerd. Deze stelling is immers eerst ingenomen nadat uitspraak op het bezwaarschrift IB/PH 2007 is gedaan.
Bovendien was de inspecteur op het moment van de uitlating niet bekend met de stelling dat de exploitatie van het schip door middel van een terbeschikkingstellingslening zou zijn gefinancierd. Voor deze stelling bevatte de informatie waarover de inspecteur ten tijde van de uitlating beschikte geen enkele grond.
Aan de beoordeling van de mogelijkheid van een afwaardering bij belanghebbende van een aan de Turkse vennootschap verstrekte lening komt het Hof dan verder niet toe. Dit laatste geldt uiteraard ook voor de overige onder 4.10.2 vermelde stellingen van de inspecteur.