Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 2gericht. De dringendheid van het eigen gebruik bestaat er volgens [appellant] uit dat hij zijn werk als distributiemedewerker van Albert Heijn, dat voornamelijk bestaat uit tillen en sjouwen, met de jaren als zwaarder ervaart en hij zich wenst te oriënteren op een loopbaan met minder fysieke belasting en meer financiële uitbouwmogelijkheden voor de toekomst die aansluit bij zijn passie, namelijk het werken met jongeren. In het door hem in het gehuurde te exploiteren theehuis kunnen jongeren ongestoord studeren, lunchen en drankjes nuttigen, aldus [appellant] . Ter onderbouwing heeft [appellant] de schetsen overgelegd die het door hem ingeschakelde architectenbureau heeft opgesteld alsmede een ondernemingsplan met bedrijfseconomische onderbouwing, zoals een begroting, te verwachten omzet en (personeels)kosten, een menukaart en een bewijs van eigen startkapitaal en gegevens over zijn huidige inkomen (producties 4 t/m 8). Op basis van de liquiditeitsprognose van het ondernemingsplan zal hij met de exploitatie van het theehuis al na een maand een hoger inkomen genereren dan zijn huidige inkomen van € 1.500,-- bruto per maand, aldus nog steeds [appellant] .
grieven 3 en 4hebben betrekking op de door de kantonrechter verworpen opzeggingsgrond dringend eigen gebruik in verband met renovatie. Volgens [appellant] was er, ook al heeft hij in het opzeggingsexploot niet het woord renovatie gebruikt, voor [geïntimeerde] geen twijfel mogelijk dat het om renovatie ging, gelet op de eerdere procedure tussen partijen waarin het woord renovatie aan de orde is geweest. Ter onderbouwing van deze opzeggingsgrond legt [appellant] een rapport van Ben Veerman expertise over van 29 juni 2014 (productie 9, appeldagvaarding, hierna: het rapport Veerman), waaruit blijkt dat op korte termijn tot herstel dient te worden overgegaan. Indien [geïntimeerde] tijdens het herstel in het pand zijn bedrijf blijft uitoefenen zijn de kosten € 20.000,-- hoger dan wanneer [geïntimeerde] het gehuurde verlaat, aldus [appellant] . Hoewel in theorie de renovatie kan plaatsvinden zonder dat [geïntimeerde] zijn bedrijf behoeft te staken, wordt dit volgens [appellant] voor hem feitelijk zo duur en onrendabel dat dit geen werkelijke optie is.
grieven 5, 6 en 7komt [appellant] op tegen de in zijn nadeel uitgevallen belangenafweging door de kantonrechter. [appellant] voert daartoe aan dat de verstandhouding tussen partijen in toenemende mate is verslechterd en hij de handen vrij wil hebben om zelf een theehuis in het pand te exploiteren, mede gezien de fysieke belasting van zijn huidige baan, zijn leeftijd en die van zijn kinderen. Voorts is volgens [appellant] de huur te laag ten opzichte van de kosten, terwijl [geïntimeerde] niet bereid is vrijwillig meer huur te betalen. Ten aanzien van het belang van [geïntimeerde] om op de huidige locatie softdrugs te kunnen blijven verkopen, geldt dat daaraan inmiddels ruim 15 jaar is tegemoetgekomen, terwijl [geïntimeerde] zich sinds 2011 had kunnen oriënteren op een andere branche. [geïntimeerde] is eigenaar van een groot pand op [adres] in [plaats] , een horecaplek bij uitstek, aldus [appellant] . De stelling van [geïntimeerde] dat hij geen andere locatie zal kunnen krijgen voor de exploitatie van zijn coffeeshop moet worden gepasseerd, omdat hij na de procedure in 2011 actief vergunningen had kunnen aanvragen voor een alternatieve locatie, temeer nu het appel van [geïntimeerde] alleen is geslaagd vanwege een vormfout en niet vanwege een in zijn voordeel uitgevallen belangenafweging, aldus nog steeds [appellant] . Ten slotte beroept [appellant] zich op een recente aanschrijving van de gemeente, waaruit blijkt dat het pand wegens zakkingsgedrag zal worden gemonitord alsmede een brief van de gemeente dat de oude bouwvergunning nog geldig is.
huurvan de bedrijfsruimte, een tijdelijk recht, en voor het aldaar exploiteren van een coffeeshop, met alle beperkingen die gemeenten daaraan plegen te verbinden; als hij zijn onderneming niet of niet zonder meer elders kan voortzetten komt dat in beginsel dan ook voor zijn risico. Daar staat evenwel tegenover dat [appellant] zijn belang bij beëindiging van de huur onvoldoende concreet heeft onderbouwd om de balans in zijn voordeel te laten uitslaan. Daartoe verwijst het hof naar hetgeen hij onder 3.5.1 en 3.6.1 heeft overwogen. Ook de verslechterde verhouding tussen partijen is daartoe op zichzelf onvoldoende.
Grief 1, die is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellant] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd, mist na het voorgaande zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen behandeling.