ECLI:NL:GHAMS:2015:3038

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
23 juli 2015
Zaaknummer
200.163.940-01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. Klager had op 30 januari 2015 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer van 19 december 2014, waarin zijn klacht tegen de gerechtsdeurwaarder als kennelijk ongegrond was afgewezen. De kamer had eerder op 6 mei 2014 de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder ook al ongegrond verklaard. Tijdens de openbare zitting op 25 juni 2015 heeft klager zijn standpunt toegelicht, maar het hof oordeelde dat er geen schending was van fundamentele beginselen van een behoorlijke procesorde die een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat klager niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat de bepalingen van de Gerechtsdeurwaarderswet niet aan de Grondwet konden worden getoetst en klager niet aannemelijk had gemaakt dat artikel 39 Gdw in strijd was met het EVRM. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.163.940/01 GDW
nummer eerste aanleg : 651.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 juli 2015
inzake
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tegen
[gerechtsdeurwaarder] ,
gerechtsdeurwaarder te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. [X] .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 30 januari 2015 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 19 december 2014 (ECLI:NL:TGDKG:2014:229), aan partijen verzonden op 2 januari 2015.
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klager tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 6 mei 2014, waarbij de (plaatsvervangend-)voorzitter de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, ongegrond verklaard.
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 5 maart 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is, voor wat betreft de ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 25 juni 2015. Klager is verschenen en heeft het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep

3.1.
Vooropgesteld wordt dat uit artikel 39 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) – kort weergegeven voor zover hier van belang – volgt dat de (plaatsvervangend) voorzitter klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen. Tegen een dergelijke beschikking kan verzet worden gedaan bij de kamer. Tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is, staat geen rechtsmiddel open. Dit laatste is ook vermeld onder de beslissing waarvan beroep.
3.2.
Nu niet is gebleken van schending van fundamentele beginselen van een behoorlijke procesorde dan wel van andere gronden die een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigen, is er geen reden om van het in artikel 39 lid 4 Gdw opgenomen rechtsmiddelenverbod af te wijken.
Hetgeen klager in zijn beroepschrift en ter zitting heeft betoogd – kort gezegd strijdigheid van artikel 39 Gdw met de Grondwet en/of het EVRM – geeft geen aanleiding anders te oordelen.
Het is de (tucht-)rechter ingevolge artikel 120 Grondwet niet toegestaan de bepalingen van de Gerechtsdeurwaarderswet aan de Grondwet te toetsen en nu klager niet aannemelijk heeft gemaakt op welke gronden artikel 39 Gdw in strijd zou zijn met het EVRM, gaat het hof reeds om die reden aan de stellingen van klager voorbij.
3.3.
Gelet op het hiervoor overwogene, kan klager niet in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 19 december 2014 worden ontvangen.

4.Beslissing

Het hof verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2015 door de rolraadsheer.