ECLI:NL:GHAMS:2015:2988

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
17 juli 2015
Zaaknummer
200.160.835/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtklacht tegen gerechtsdeurwaarders wegens onzorgvuldig handelen en beslaglegging

In deze zaak gaat het om een tuchtklacht van een klaagster tegen twee gerechtsdeurwaarders. Klaagster heeft zich beklaagd over verschillende aspecten van de uitvoering van een executie, waaronder het leggen van loonbeslag zonder haar te informeren over de overname van de executie, het niet aanpassen van de beslagvrije voet, en het leggen van beslag onder banken waar zij geen rekeningen had. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft op 11 november 2014 de klacht op enkele onderdelen gegrond verklaard en een geldboete van € 750,- opgelegd aan beide gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarders hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak op 30 april 2015 behandeld. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder sub 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klaagster niet te informeren over de overname van de executie en direct loonbeslag te leggen, ondanks bestaande betalingsafspraken. Het hof acht de klachtonderdelen a, e, f en g gegrond, terwijl de klachtonderdelen b, c en d ongegrond worden verklaard. Het hof legt aan beide gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op, in plaats van de eerder opgelegde geldboete. De beslissing van de kamer wordt vernietigd en klaagster wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.160.835/01 GDW
nummer eerste aanleg : 48.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 14 juli 2015
inzake
1. [naam],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats],
2. [naam],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats],
appellanten,
gemachtigde: [naam] te [plaats],
tegen
[naam],
wonend te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna: de gerechtsdeurwaarders) hebben op 8 december 2014 een
beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 11 november 2014 (ECLI:NL:TGDKG:2014:183). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) op de onderdelen a., c., e., f. en g. gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en iedere gerechtsdeurwaarder afzonderlijk de maatregel van een geldboete van € 750,- opgelegd.
1.2.
De gerechtsdeurwaarders hebben bij brief – met bijlagen – van 30 december 2014 de gronden van hun beroep aangevoerd.
1.3.
Klaagster heeft op 21 januari 2015 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof
ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 30 april 2015. De gerechtsdeurwaarders, vergezeld van hun kantoorgenote [naam], en klaagster, vergezeld van haar vader [naam], zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Het hof Leeuwarden heeft bij arrest van 30 augustus 2011 twee personen, onder wie klaagster, hoofdelijk veroordeeld tot (onder meer) betaling van een bedrag van € 53.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De grosse van dit arrest is op 6 december 2011 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud daarvan te voldoen.
3.2.2.
[naam kantoor] te [plaats] (hierna: [gerechtsdeurwaarderskantoor X]) was destijds belast met de executie van voormeld arrest. Met klaagster is op een gegeven moment afgesproken dat zij maandelijks een bedrag van € 50,- zou voldoen op de derdengeldenrekening van [gerechtsdeurwaarderskantoor X], welke afspraak zij is nagekomen. In de periode van januari 2013 tot en met september 2013 heeft klaagster maandelijks een bedrag van € 50,- betaald.
3.2.3.
Op 3 juli 2013 is [gerechtsdeurwaarderskantoor X] failliet verklaard. Nadien heeft het kantoor waaraan de gerechtsdeurwaarders zijn verbonden de executie overgenomen.
3.2.4.
Op 23 september 2013 is een door klaagster aan [gerechtsdeurwaarderskantoor X] betaald bedrag van € 50,- teruggestort op de rekening van klaagster.
3.2.5.
Op 18 december 2013 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 ten laste van klaagster loonbeslag gelegd. Op 31 december 2013 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 ten laste van klaagster beslag gelegd onder drie verschillende banken, te weten [bank I], [bank II] en [bank III]
3.2.6.
Klaagster heeft zich – voor het eerst op 26 december 2013 – schriftelijk beklaagd over de gang van zaken in de onderhavige zaak. Zij heeft daarover met mr. [naam] (hierna: [de incassospecialist]), als incassospecialist verbonden aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders, gecorrespondeerd. [de incassospecialist] voerde deze correspondentie namens de gerechtsdeurwaarders.

4.Het standpunt van klaagster

Klaagster beklaagt zich – naar het hof begrijpt – samengevat erover dat:
a. gerechtsdeurwaarder sub 1 klaagster niet heeft geïnformeerd over de overname van de executie van voormeld arrest, maar in plaats daarvan terstond loonbeslag heeft gelegd, dit terwijl er betalingsafspraken waren gemaakt tussen klaagster en [gerechtsdeurwaarderskantoor X];
b. gerechtsdeurwaarder sub 1 na verkregen informatie de beslagvrije voet niet onverwijld heeft aangepast;
c. de gerechtsdeurwaarders niet, althans niet in voldoende mate, op de door haar gestelde vragen dan wel klachten hebben gereageerd;
d. gerechtsdeurwaarder sub 1 niet op haar schrijven van 6 januari 2014 heeft gereageerd;
e. gerechtsdeurwaarder sub 2 onder drie verschillende banken tegelijk beslag heeft gelegd, terwijl klaagster bij geen van die banken een rekening had;
f. de gerechtsdeurwaarders geen gespecificeerd overzicht van de door hen ontvangen gelden aan haar hebben doen toekomen;
g. de door gerechtsdeurwaarder sub 2 in rekening gebrachte kosten van de gelegde bankbeslagen buitenproportioneel zijn.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.De beoordeling

Formeel
6.1.
Klaagster heeft in het inleidend klaagschrift verzocht om de beslagleggingen ongedaan te maken en de gerechtsdeurwaarders te verplichten een betalingsafspraak met haar te maken. De kamer heeft geoordeeld dat, nog daargelaten de vraag of hiervoor aanleiding zou bestaan, een tuchtprocedure voor dergelijke verzoeken geen ruimte biedt. Het hof deelt dit oordeel van de kamer en de gronden waarop dit oordeel berust. Het hof zal klaagster in deze verzoeken niet-ontvankelijk verklaren.
Inhoudelijk
Klachtonderdeel a.
6.2.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat gerechtsdeurwaarder sub 1 in december 2013 is overgegaan tot loonbeslag ten laste van klaagster. Voorafgaand aan het leggen van dit loonbeslag heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 geen contact met klaagster opgenomen.
6.3.
Volgens gerechtsdeurwaarder sub 1 was hij niet gehouden om contact op te nemen met klaagster. Het had volgens hem op de weg van klaagster gelegen om – op het moment dat zij in september 2013 vanwege de faillietverklaring van [gerechtsdeurwaarderskantoor X] een termijnbetaling retour ontving – te onderzoeken of de executie door een andere gerechtsdeurwaarder was overgenomen en om vervolgens met die gerechtsdeurwaarder in contact te treden. Zij had daartoe volgens gerechtsdeurwaarder sub 1 eenvoudig kunnen overgaan, aangezien het gerechtsdeurwaarderskantoor waaraan hij verbonden is nog enkele maanden kantoor heeft gehouden op het voormalig kantooradres van [gerechtsdeurwaarderskantoor X]. In het hoger beroepschrift heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 verklaard dat de schuldeisers bovendien vreesden dat klaagster haar vermogensbestanddelen zou onttrekken aan beslaglegging indien zij te horen zou krijgen dat de executie was overgenomen door een ander kantoor. Ook om die reden heeft hij klaagster niet geïnformeerd over de overname van de executie. Gerechtsdeurwaarder sub 1 had geen toegang tot het digitale dossier van [gerechtsdeurwaarderskantoor X] met betrekking tot klaagster. Ter zitting in hoger beroep heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 verklaard dat hij wel op de hoogte was van een betaling van in totaal € 400,- van de zijde van klaagster op de derdengeldenrekening van [gerechtsdeurwaarderskantoor X], maar daaruit niet kon afleiden dat er een betalingsregeling bestond. De schuldeisers hebben voor het treffen van een betalingsregeling ook nimmer toestemming gegeven. Zij wensten – gezien de hoogte van hun vordering – dat gerechtsdeurwaarder sub 1 zou overgaan tot het nemen van (nadere) executiemaatregelen. Hieraan is gehoor gegeven, aldus gerechtsdeurwaarder sub 1.
6.4.
Het hof is met de kamer van oordeel dat het op de weg van gerechtsdeurwaarder sub 1 had gelegen om klaagster te informeren over de overname van de executie van voormeld arrest. Het feit dat gerechtsdeurwaarder sub 1 dat, naar hij in hoger beroep stelt, overeenkomstig de wens van de schuldeisers niet heeft gedaan, acht het hof onzorgvuldig en tuchtrechtelijk laakbaar. Gerechtsdeurwaarder sub 1 had zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen en zich niet moeten laten leiden door de wens van de schuldeisers.
6.5.
Verder dient een gerechtsdeurwaarder bij overname van een executie zich gedegen ervan te vergewissen welke activiteiten zijn verricht dan wel welke (eventuele) afspraken in een dossier zijn gemaakt, alvorens over te gaan tot het treffen van nieuwe of verdergaande executiemaatregelen en in casu beslaglegging. Niet is gebleken dat gerechtsdeurwaarder sub 1 dat in de onderhavige zaak heeft gedaan: hij is enkel afgegaan op hetgeen de schuldeisers hem over het dossier hebben medegedeeld. Het is het hof voorts niet gebleken dat hij een nader onderzoek naar de bij hem bekende betaling van € 400,- door klaagster aan [gerechtsdeurwaarderskantoor X] heeft ingesteld. Deze handelwijze van gerechtsdeurwaarder sub 1 is onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6.6.
Het vorenstaande brengt met zich dat klachtonderdeel a. gegrond is.
Klachtonderdeel b.
6.7.
Evenals de kamer is het hof van oordeel dat uit de overgelegde stukken genoegzaam kan worden afgeleid dat gerechtsdeurwaarder sub 1, nadat hij van klaagster de van belang zijnde gegevens had ontvangen, de beslagvrije voet onverwijld heeft aangepast. De kamer heeft klachtonderdeel b. dan ook terecht ongegrond verklaard.
Klachtonderdelen c., d. en f.
6.8.
De klachtonderdelen c., d. en f. lenen zich voor een gezamenlijke behandeling aangezien deze klachtonderdelen op hetzelfde onderwerp betrekking hebben.
6.9.
Uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat klaagster op 26 december 2013 bij het kantoor waaraan de gerechtsdeurwaarders zijn verbonden schriftelijk haar beklag heeft gedaan over de gang van zaken in de onderhavige zaak, met name over het door gerechtsdeurwaarder sub 1 gelegde loonbeslag. Bij e-mail van 2 januari 2014 heeft [de incassospecialist] hierop gereageerd. Op 6 en 12 januari 2014 heeft klaagster onder meer schriftelijk te kennen gegeven het antwoord van
2 januari 2014 onbevredigend te vinden respectievelijk zich niet te kunnen vinden in de inmiddels door gerechtsdeurwaarder sub 2 gelegde bankbeslagen. Op 13 januari 2014 heeft [de incassospecialist] per e-mail gereageerd. Nadien hebben klaagster en [de incassospecialist] nog gecorrespondeerd over de beslagvrije voet. Bij e-mail van 29 januari 2014 heeft [de incassospecialist] antwoorden gegeven op de vragen die klaagster in haar brief van 26 januari 2014 aan hem had gesteld.
6.10.
Het hof is, gelet op het hiervoor onder 6.9. overwogene, van oordeel dat de gerechtsdeurwaarders wel degelijk adequaat hebben gereageerd op de vragen dan wel klachten van de zijde van klaagster. Dat de antwoorden - wellicht - niet bevredigend waren voor klaagster, maakt dit niet anders. Klachtonderdeel c. is dan ook, anders dan de kamer heeft geoordeeld, ongegrond. Ook klachtonderdeel d. is ongegrond. Uit de inhoud van bovenvermelde e-mail van 13 januari 2014 is duidelijk dat is gereageerd op het schrijven van klaagster van
6 januari 2014.
6.11.
De kamer heeft geoordeeld dat klachtonderdeel f. gegrond is, aangezien de gerechtsdeurwaarders niet hebben aangetoond dat zij een gespecificeerd overzicht van de door hun ontvangen gelden aan klaagster hebben doen toekomen, terwijl een gerechtsdeurwaarder daartoe wel gehouden is.
6.12.
De gerechtsdeurwaarders hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij wel degelijk een gespecificeerd overzicht aan klaagster hebben verzonden, te weten op 4 februari 2014. Nadat klaagster te kennen had gegeven dat het overzicht onleesbaar was, is per post een nieuw en goed leesbaar exemplaar verzonden.
6.13.
Hoewel de gerechtsdeurwaarders in hoger beroep voldoende hebben aangetoond dat zij een gespecificeerd overzicht aan klaagster hebben verzonden, is dit niet binnen een redelijke termijn geschied. Immers, uit de overgelegde stukken is gebleken dat klaagster reeds vanaf
26 december 2013 verschillende malen om een overzicht heeft verzocht en dat dit overzicht pas ruim een maand later, na indiening van de klacht bij de kamer, daadwerkelijk aan klaagster is verstuurd. Het hof acht dit onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het feit dat de gerechtsdeurwaarders geen toegang hadden tot de digitale gegevens van klaagster en om die reden pas op een later moment een gespecificeerd overzicht konden versturen, doet hieraan niet af. Bovendien hadden de gerechtsdeurwaarders klaagster daarover kunnen inlichten. Niet gebleken is dat dit is gebeurd. Klachtonderdeel f. is dan ook gegrond.
6.14.
Klaagster heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat er diverse ontvangen bedragen/betalingen c.q. inhoudingen ontbreken op de exploten van de gerechtsdeurwaarders. Volgens haar is dit eveneens klachtwaardig. Het hof kan van deze klacht geen kennis nemen, aangezien deze voor het eerst in hoger beroep naar voren is gebracht. Klaagster zal dan ook in haar uitbreiding van het klachtonderdeel f. niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdelen e. en g.
6.15.
Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat gerechtsdeurwaarder sub 2 onder drie verschillende banken tegelijk beslag heeft gelegd, terwijl klaagster bij geen van die banken een rekening had, overweegt het hof als volgt. Nog daargelaten de vraag of gerechtsdeurwaarder sub 2 een gerechtvaardigd vermoeden had dat klaagster bij die banken een rekening hield, en de vraag of het leggen van meerdere beslagen tegelijkertijd gerechtvaardigd was, had gerechtsdeurwaarder sub 2 al om de volgende reden niet tot die beslaglegging mogen overgaan. Het had op de weg van gerechtsdeurwaarder sub 2 gelegen om zich eerst ervan te vergewissen wat zich eerder in het dossier van klaagster had afgespeeld en in hoeverre het door gerechtsdeurwaarder sub 1 gelegde loonbeslag effect had gesorteerd. Door dit na te laten heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 naar het oordeel van het hof tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel e. is dan ook gegrond. Dit geldt eveneens voor het daarmee samenhangende klachtonderdeel g. Hoewel in hoger beroep is gebleken dat gerechtsdeurwaarder sub 2 uiteindelijk slechts één bankbeslag in rekening heeft gebracht, acht het hof dit – gelet op het voren overwogene – buitenproportioneel en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Maatregel
6.16.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat, anders dan de kamer heeft geoordeeld, de maatregel van berisping voor beide gerechtsdeurwaarders passend en geboden.
6.17.
Nu het hof deels tot een andere beslissing komt dan de kamer en aan de gerechtsdeurwaarders een andere maatregel zal worden opgelegd, zal de bestreden beslissing omwille van de duidelijkheid geheel worden vernietigd.
6.18.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.19.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzoeken zoals onder 6.1. weergegeven, alsmede in haar uitbreiding van het klachtonderdeel f. in hoger beroep;
- verklaart de klachtonderdelen b., c. en d. ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a., e., f. en g. gegrond;
- legt aan elk van de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.D.R.M. Boumans en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2015 door de rolraadsheer.