ECLI:NL:GHAMS:2015:2944

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
200.166.210-01 en 200.166.210-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht voormalig echtelijke woning en belangenafweging in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland inzake het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. De vrouw is op 11 maart 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 december 2014, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de man als huurder van de woning werd aangewezen. De vrouw verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van deze beschikking. Tijdens de zitting op 4 juni 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft aangevoerd dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld en dat zij psychische ondersteuning nodig heeft, terwijl de man stelt dat hij meer belang heeft bij het huurrecht vanwege zijn psychische problemen en de omgang met zijn kinderen.

Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen. De vrouw heeft aangegeven dat zij in staat is om de huur te betalen en dat zij regelmatig contact heeft met haar kinderen in Turkije. De man heeft echter een verstandelijke beperking en heeft ondersteuning nodig om zelfstandig te kunnen wonen. Het hof heeft geconcludeerd dat het belang van de man bij het huurrecht zwaarder weegt dan dat van de vrouw, vooral gezien zijn psychische situatie en de noodzaak om een geschikte woonruimte te hebben voor de omgang met zijn kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de vrouw een termijn van drie maanden gegeven om vervangende woonruimte te vinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 14 juli 2015
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/214570 / FA RK 14-1995
in de zaak in hoger beroep met zaaknummer
200.166.210/01van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. A.M. Stam te Zaandam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. Salim te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer
200.166.210/02van:
[…],
wonende te […],
verzoekster,
advocaat: mr. A.M. Stam te Zaandam,
tegen
[…],
wonende te […],
verweerder,
advocaat: mr. P. Salim te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 11 maart 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 24 december 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/214570 / FA RK 14-1995. Zij heeft voorts verzocht de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning (gelegen aan de [adres a], hierna: de woning) te schorsen totdat op het hoger beroep zal zijn beslist.
1.3.
De vrouw heeft op 14 april 2015 nadere stukken ingediend.
1.4.
De man heeft op 8 mei 2015 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De man heeft op 22 mei 2015 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaken zijn op 4 juni 2015 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2012 in Turkije gehuwd. Bij de bestreden beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De man heeft kinderen uit een eerdere relatie die bij hun moeder verblijven. De vrouw heeft kinderen uit een eerdere relatie die bij hun oma vaderszijde in Turkije wonen.
2.2.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 23 mei 2014 heeft de rechtbank Noord-Holland, voor zover thans van belang, beslist dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de woning.
2.3.
Bij vonnis van 22 juli 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland is, voor zover thans van belang, de man veroordeeld om de huur van de woning van € 660,- per maand, alsmede de kosten van gas, water en elektra van € 100,- per maand te betalen totdat in de echtscheidingsprocedure tussen partijen is beslist.

3.Het geschil in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer
200.166.210/01:
3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de woning.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat zij huurder zal zijn van de woning.
3.3.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door de vrouw verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
In de zaak met zaaknummer
200.166.210/02:
3.4.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover van belang, de beslissing dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de woning, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5.
De vrouw verzoekt de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van het huurrecht van de woning te schorsen.
3.6.
De man heeft ter zitting in hoger beroep verzocht het schorsingsverzoek van de vrouw af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep (zaaknummer 200.166.210/01)

4.1.
Ter beoordeling van het hof is aan wie van partijen het huurrecht van de woning dient te worden toegewezen. Daarbij dienen de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar te worden afgewogen.
4.2.
De rechtbank heeft volgens de vrouw ten onrechte overwogen dat toewijzing van het huurrecht aan de vrouw voor de man een grotere nadelige invloed zal hebben dan toewijzing van het huurrecht aan de man op de vrouw en dat de man daarmee een groter belang heeft bij de woning. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft meegewogen dat zij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld door de man. Zij is door die mishandelingen getraumatiseerd geraakt en heeft daarvoor nog steeds psychische ondersteuning nodig. De man heeft zich inmiddels verzoend met zijn ex-vrouw en woont sinds 15 februari 2014 bij haar in. De vrouw heeft in Turkije kinderen uit een eerdere relatie en zij heeft er belang bij dat als haar kinderen voor langere tijd naar Nederland komen, zij hen behoorlijk kan huisvesten, aldus de vrouw.
4.3.
De man betwist de stellingen van de vrouw. De man voert aan dat hij meer belang heeft bij toewijzing van het huurrecht van de woning dan de vrouw. Gelet op zijn psychische gesteldheid en kwetsbaarheid heeft hij zelfstandige woonruimte nodig waar hij tot rust kan komen en omgang kan hebben met zijn kinderen uit een eerdere relatie. De man kan geen beroep doen op derden om vervangende woonruimte te regelen. De man betwist dat hij zich verzoend zou hebben met zijn ex-vrouw en de mogelijkheid zou hebben om bij haar te wonen. Hij stelt dat uit het GBA blijkt dat hij thans op basis van een huurovereenkomst aan de [adres b] woont. Volgens de man heeft de rechtbank alle betrokken belangen zorgvuldig afgewogen.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De man heeft een aantal jaren op een wachtlijst voor een huurwoning gestaan, alvorens partijen in 2012 samen in de woning zijn gaan wonen. In december 2014 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De vrouw bewoont thans sinds enige maanden de woning alleen en zij heeft vanaf mei 2014, op twee maanden na, de huur betaald, hoewel de man daartoe bij vonnis in kort geding van 22 juli 2014 veroordeeld was.
Aan de zijde van de vrouw is gebleken dat zij nauwelijks Nederlands spreekt en geen sociaal netwerk of familie heeft in Nederland. Uit de brieven van i-psy van 30 oktober 2014, 21 januari 2015 en 5 maart 2015 die door de vrouw in het geding zijn gebracht, valt onder meer op te maken dat bij de vrouw sprake is van stemmingsklachten en dat zij als gevolg van relatieproblemen moeite heeft met slapen en angsten heeft en last heeft van somberheid en schaamte. Voorts blijkt uit deze brieven dat de vrouw paniekklachten heeft en suïcidale gedachten en dat zij tweemaal een suïcidepoging heeft gedaan. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij -gelet op haar inkomsten- in staat is om de huur van de woning te blijven voldoen en dat zij regelmatig contact heeft met haar twee kinderen die in Turkije verblijven.
Aan de zijde van de man is gebleken dat hij gebrekkig Nederlands spreekt en over een zeer beperkt sociaal netwerk beschikt en geen vrienden of familie heeft in Nederland die hem kunnen ondersteunen. Uit de brief van i-psy van 24 september 2014 die door de man in het geding is gebracht, blijkt onder meer het volgende. De man lijdt aan somberheid en slaapproblemen en imponeert als intellectueel beperkt begaafd, in verband waarmee hij vermoedelijk structureel wordt vernederd door collega’s en familieleden. De man lijkt de wereld om hem heen nauwelijks te begrijpen en ervaart frustraties omdat hij zijn zaken niet op orde krijgt, heeft moeite met het doorgronden van de meest eenvoudige dagelijkse situaties en hij heeft last van waanachtige ideeën. Uit de verklaring van Thuiszorg Forniamo blijkt onder meer dat de man vanwege zijn verstandelijke beperking ondersteuning nodig heeft bij het vergroten van zijn zelfredzaamheid, dat sprake is van grote schuldenproblematiek en dat de man sterk beïnvloedbaar is en gebrek aan inzicht en structuur heeft. De praktische ondersteuning door Thuiszorg Forniamo heeft een langdurig karakter waarvoor een indicatie zal worden aangevraagd. Uit de brief van de heer [x], gezinsmanager bij Jeugdbescherming regio Amsterdam (hierna: JBRA), blijkt dat de man elke twee weken omgang heeft met zijn kinderen, waarbij zij in overleg een dagdeel bij de man komen of een nachtje bij de man slapen. JBRA is van mening dat, om het logeren verantwoord te laten plaatsvinden, de man passende slaapmogelijkheden moet bieden in een woning die niet wordt gedeeld met andere personen. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij niet in staat is om de huur van de woning te betalen en dat hij op het moment woont in een pension, waar hij een kamer huurt en de keuken en badkamer deelt met negen personen. Hij werd voorheen behandeld bij i-psy en hij slikt thans medicatie in verband met zijn psychische klachten. De man heeft ten slotte verklaard dat hij omgang heeft met zijn kinderen maar dat zij niet bij hem kunnen blijven slapen als gevolg van zijn huidige woonsituatie.
4.5.
Beide partijen hebben aannemelijk gemaakt dat zij belang hebben bij toewijzing van het huurrecht van de woning. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is het hof evenwel van oordeel dat het belang van de man bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. Hierbij weegt het hof met name mee dat bij de man sprake is van een verstandelijke beperking en dat de (psychische) problematiek die daarmee samenhangt structureel van aard is, anders dan bij de vrouw, van wie gebleken is dat haar psychische problematiek voortkomt uit de huidige echtscheidingssituatie. Voorts weegt het hof mee dat het de man is die al lange tijd staat ingeschreven bij de woningbouwcorporatie en daarmee de woonduur voor de woning heeft opgebouwd. Tenslotte weegt aan de zijde van de man zwaar dat de man volgens JBRA passende woonruimte nodig heeft om op een volwaardige wijze omgang te kunnen hebben met zijn kinderen. De woning kan daarin voorzien. De omstandigheid dat de man thans alternatieve woonruimte heeft, maakt het voorgaande niet anders. De huidige woonruimte van de man valt, gelet op zijn psychische problematiek en de omgang tussen de man en zijn kinderen, naar het oordeel van het hof niet als geschikte en structurele alternatieve woonruimte voor de man aan te merken. Dat de man zich heeft verzoend met zijn ex-vrouw en bij haar woont, is onvoldoende aannemelijk geworden, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Het hof wijst in dit verband op de bankafschriften die de man als productie 5 op 22 mei 2015 in het geding heeft gebracht, waaruit blijkt van maandelijkse huurbetalingen, en de foto’s die daarbij als productie 6 zijn gevoegd, waarop afgebeeld zijn huidige verblijfsruimte. Ook staat de man ingeschreven op het betreffende adres en uit overgelegde correspondentie blijkt dat de man op dat adres wordt aangeschreven.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. De man heeft desgevraagd ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij, indien het hof de bestreden beschikking zou bekrachtigen, bereid is om de vrouw een termijn te gunnen waarin zij nog in de woning kan blijven wonen om van daaruit vervangende woonruimte te vinden. Het hof gaat ervan uit dat de man deze toezegging gestand zal doen en de vrouw hiervoor een termijn van tenminste drie maanden vanaf heden zal geven.
4.6.
Gelet op de aard van de procedure, is er onvoldoende aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten, zoals door de man is verzocht.

5.Beoordeling van het verzoek tot schorsing (zaaknummer 200.166.210/02)

5.1.
Zoals onder 4.5. laatste alinea weergegeven, heeft de man ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat hij de vrouw een termijn zal toestaan alvorens hij tot tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking zal overgaan. Gelet op deze toezegging en hetgeen hiervoor overigens is overwogen, zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.
5.2.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer
200.166.210/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer
200.166.210/02:
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.A. van den Berg, G.B.C.M. van der Reep en C.E. Buitendijk in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2015.