In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante. De rechtbank had eerder de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van verzwijging van relevante feiten bij de toelating tot de regeling. Appellante had bij haar aanvraag weliswaar een schuld aan de Belastingdienst vermeld, maar had niet gemeld dat zij strafrechtelijk werd vervolgd voor het ten onrechte aanvragen van kinderopvangtoeslag. Het hof oordeelde dat de rechtbank niet had kunnen concluderen dat deze verzwijging een reden was om de schuldsaneringsregeling te beëindigen. Het hof stelde vast dat de feiten die aan de beëindiging ten grondslag lagen, niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechtbank bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling anders had beslist. De strafrechtelijke veroordeling van appellante vond plaats na de toelating en had geen invloed op de uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verleende appellante alsnog de 'schone lei', waarmee zij haar schulden zou kunnen aflossen zonder verdere verplichtingen. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor verdere afhandeling.