ECLI:NL:GHAMS:2015:2853

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
200.156.077-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van geparkeerde auto met ingeschakeld anti-diefstalsysteem en bewijswaardering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die zijn Hummer H2, verzekerd bij de Noordhollandsche, claimt als gestolen terwijl het anti-diefstalsysteem was ingeschakeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor de diefstal. Het hof bevestigt dat de bewijslast bij de appellant ligt, maar stelt dat de eisen voor bewijs in het geval van diefstal van een geparkeerde auto niet al te zwaar mogen zijn. De appellant heeft verklaard dat hij de auto op 21 augustus 2009 om 22:00 uur heeft geparkeerd en afgesloten met het anti-diefstalsysteem ingeschakeld. De Noordhollandsche betwist de diefstal en stelt dat er geen sporen van diefstal zijn aangetroffen en dat het alarm niet is gehoord. Het hof oordeelt dat de verklaring van de appellant, ondersteund door getuigen, voldoende aannemelijk maakt dat de auto is gestolen. Het hof wijst de argumenten van de Noordhollandsche af en concludeert dat de verzekeraar gehouden is om de schade uit te keren. De zaak wordt terugverwezen voor een contra-expertise om de hoogte van de schade vast te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.156.077/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/14/136238/ HA ZA 12-120
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 juli 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats]
appellant,
advocaat: mr. J. P. van Asten te Breda,
tegen
de naamloze vennootschap
NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816, SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.
gevestigd te Oudkarspel, gemeente Langedijk,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.H. Bouwman te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 11 september 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 juni 2014 onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en de Noodhollandsche als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven van 3 november 2014;
- memorie van antwoord met producties van 12 januari 2015.
[appellant] is de gelegenheid geboden om te reageren op de producties van de Noordhollandsche maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
-uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vordering van [appellant] geheel zal toewijzen, met veroordeling van de Noodhollandsche in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
De Noordhollandsche heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [appellant] , althans tot het als ongegrond en/of onbewezen aanmerken van wat [appellant] tegen het bestreden vonnis aanvoert met bekrachtiging van dat vonnis, zo nodig met verbetering van gronden en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2. 1 De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 5 juni 2013 onder 2.1 tot en met 2.23 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.2
Samengevat komen deze feiten op het volgende neer.
[appellant] heeft in 2006 een terreinauto gekocht. Het ging om een twee jaar oude Hummer H2. [appellant] heeft daarin een SCM-gecertificeerd antidiefstalsysteem laten inbouwen, met een zogenaamde track&trace-functie. [appellant] heeft deze auto op 24 mei 2008 casco verzekerd bij de Noordhollandsche.
Artikel 3, aanhef en onder l, van de polismantel 5018 luidt als volgt:
“Naast de uitsluitingen vermeld in de Bijzondere voorwaarden van de verzekerde rubriek(en) is van deze verzekering uitgesloten schade, waarvan verzekerde over het ontstaan, de aard of de omvang opzettelijk een onware opgave doet, of in verband waarmee hij één van de in deze polis genoemde verplichtingen niet nakomt.
Behoudens voor rubriek C (Bijzondere Voorwaarden ongevallen in-/opzittendenverzekering) gelden de uitsluitingen, genoemd onder a, h en l, niet voor diegene van de verzekerden, die bewijst, dat de daarin bedoelde omstandigheden zich buiten zijn weten en tegen zijn wil hebben voorgedaan en dat hem ter zake deze omstandigheden geen enkel verwijt treft.”
Artikel 5 van de Bijzondere Voorwaarden cascoverzekering rubriek B (14) bepaalt onder meer:
“ In geval van beschadiging van het motorrijtuig worden vergoed(..)
b. in geval van diefstal of verduistering door een ander dan de verzekeringsnemer, de dagwaarde van het motorrijtuig, van zijn onderdelen en/of van de meeverzekerde accessoires, direct voor de diefstal of verduistering. (..)
De toepasselijke clausule 04009A houdt in:
“Schade aan het voertuig met kenteken 96-BN-GB ontstaan door diefstal (waaronder begrepen joy-riding) is, in afwijking van hetgeen elders in de polis of de daarbij behorende algemene en/of bijzondere voorwaarden is bepaald, gedekt indien voornoemd voertuig ten tijde van de schadegebeurtenis was voorzien van een volledig functionerend en bij achterlating van het voertuig in werking gesteld SCM klasse 4 anti-diefstalsysteem.
Voor een SCM ingebouwd en gecertificeerd antidiefstal systeem geldt dat de geldigheidsduur van het bij behorende SCM-certificaat ten tijde van de schadegebeurtenis niet mag zijn verlopen. (..)”
Op zaterdag 22 augustus 2009 heeft [appellant] aangifte gedaan van diefstal van de Hummer in de nacht van 21 op 22 augustus 2009. Het bedrijf dat het track&trace-systeem beheert liet weten dat er geen contact kon worden gelegd met de auto. [appellant] heeft de schade als gevolg van de diefstal geclaimd bij de Noordhollandsche, maar die heeft uitkering geweigerd.

3.Beoordeling

3.1
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op [appellant] de bewijslast rust van zijn stelling dat zijn schade als gevolg van de diefstal is gedekt omdat de Hummer is gestolen terwijl het anti-diefstalsysteem was ingeschakeld. De rechtbank heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat aan het bewijs door een verzekerde van de diefstal van een geparkeerde auto niet al te zware eisen mogen worden gesteld en dat de verzekerde in de regel kan volstaan met het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat de gestelde diefstal heeft plaatsgevonden. Zoals in de jurisprudentie uitgemaakt kan onder omstandigheden, mede afhankelijk van hetgeen door de verzekerde omtrent de toedracht van de diefstal is gesteld en hetgeen door de verzekeraar dienaangaande ter betwisting is aangevoerd, de enkele aangifte van diefstal in een door de politie opgemaakt proces-verbaal als voldoende bewijs worden aanvaard, aldus de rechtbank. Ondanks dit uitgangspunt heeft de rechtbank de aangifte van [appellant] onvoldoende geacht voor (voorshands) bewijs van de gestelde diefstal van de auto terwijl het antidiefstalsysteem was ingeschakeld en heeft zij [appellant] toegelaten tot het leveren van aanvullend bewijs.
3.2
[appellant] heeft daarop als getuigen laten horen zijn echtgenote mevrouw [B.] , de heer [M.] en zichzelf.
3.3
Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank geconcludeerd dat [appellant] niet in het bewijs was geslaagd en heeft zij de vordering afgewezen.
3.4
[appellant] heeft één grief gericht tegen de bewijswaardering door de rechtbank.
3.5
Het hof neemt net als de rechtbank tot uitgangspunt dat de bewijslast op [appellant] rust van zijn stelling dat de Hummer is gestolen terwijl het antidiefstalsysteem was ingeschakeld. Voorts heeft de rechtbank terecht tot uitgangspunt genomen de maatstaf die de Hoge Raad in zijn arrest van 11 april 2003 heeft geformuleerd. In dit arrest heeft de Hoge Raad beslist dat in het geval van diefstal van een geparkeerde auto, de verzekerde zal kunnen volstaan met het bewijzen van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat de gestelde diefstal heeft plaatsgevonden. In het onderhavige geval wordt bovendien bewijs verlangd van het tijdens de diefstal ingeschakeld zijn van het anti-diefstalsysteem. Naar het oordeel van het hof is er geen aanleiding ten aanzien van dat bijkomende aspect een andere maatstaf aan te leggen dan ten aanzien van de diefstal alleen.
3.6
Zoals de Hoge Raad heeft overwogen is voor het aannemelijk maken van de diefstal onder omstandigheden een proces-verbaal van aangifte voldoende. Of dit het geval is hangt af van hetgeen de verzekerde stelt aangaande de toedracht van de diefstal en hetgeen de verzekeraar ter betwisting daarvan heeft aangevoerd.
3.7
Met dit uitgangspunt is verenigbaar dat [appellant] in dit geval niet kon volstaan met het proces-verbaal van aangifte en dat nader bewijs was vereist, gelet op hetgeen door de verzekeraar is aangevoerd ter betwisting van de stelling dat de auto is gestolen terwijl het antidiefstalsysteem was ingeschakeld. Bij de waardering van het geleverde bewijs dient evenwel de maatstaf van de Hoge Raad, dat de verzekerde kan volstaan met het bewijs van feiten en omstandigheden die de gestelde diefstal aannemelijk maken, onverkort te worden gehanteerd.
3.8
Ten aanzien van de bewijswaardering overweegt het hof het volgende.
[appellant] heeft bij herhaling verklaard dat hij de Hummer op 21 augustus 2009 om 22:00 uur op de straat voor zijn woning heeft geparkeerd en de auto afgesloten en met ingeschakelde anti-diefstalbeveiliging heeft achtergelaten en dat hij om 4.15 uur heeft ontdekt dat de auto was verdwenen. Deze verklaring heeft hij ten overstaan van de rechter in eerste aanleg onder ede herhaald. Voorts heeft zijn echtgenote die verklaring, zij het summier, onder ede bevestigd. Weliswaar heeft [appellant] ten aanzien van de aanwezigheid daarbij van zijn buurman, de heer Heestermans, wisselend en inconsistent verklaard, maar daaraan verbindt het hof niet de conclusie dat de verklaring van [appellant] omtrent het parkeren en afsluiten en instellen van het beveiligingssysteem op zichzelf in strijd met de waarheid zou zijn.
3.9
De Noordhollandsche heeft een aantal omstandigheden aangevoerd ter betwisting.
Zij heeft erop gewezen dat op de plaats waar de Hummer zou hebben gestaan geen sporen van diefstal zijn aangetroffen en dat door niemand het alarm is gehoord. Bovendien heeft de track&trace-beveiliging geen contact kunnen leggen met de auto. Voorts wijst de Noordhollandsche op het feit dat één van de twee door [appellant] overlegde contactsleutels duplicaatsporen vertoonde, hetgeen erop wijst dat er nog een derde sleutel in omloop is. De Noordhollandsche verwijst in dit verband naar een rapport van DEKRA waaruit zij afleidt dat de sleutel recent is gedupliceerd en dat [appellant] daarom bij die duplicatie betrokken moet zijn geweest. Bovendien was kort voor de aangifte door het Verbond van Verzekeraars via de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) een anonieme tip ontvangen dat binnenkort in Brabant een Hummer zou worden gestolen waarvan het alarm buiten werking zou zijn. De Noordhollandsche betwist dan ook dat de auto is gestolen terwijl het anti-diefstalsysteem was ingeschakeld. Zij heeft aangifte gedaan van oplichting of poging daartoe.
3.1
Het hof overweegt het volgende.
Het enkele feit dat geen sporen zijn aangetroffen van diefstal maakt die diefstal nog niet onaannemelijk. Immers, het is voor diefstal van een auto niet noodzakelijk dat ter plaatse schade wordt gemaakt die sporen achterlaat.
3.11
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] met de verklaring van [M.] voldoende aangetoond dat het antidiefstalsysteem regelmatig werd gecontroleerd en bij de laatste controle had gewerkt. Het bedrijf dat de track&trace-functie beheert voerde bovendien regelmatig controles uit. Dat niemand het alarm heeft gehoord en het bedrijf dat het T&C systeem beheert geen contact heeft kunnen maken is onvoldoende om aan de aannemelijkheid van de diefstal af te doen. Niet kan worden uitgesloten dat, zoals [appellant] - onweersproken - heeft gesteld professionele autodieven het T&C-systeem met akoestische signalen hebben onderdrukt door middel van zogenoemde jammers.
3.12
Het beroep op de duplicaatsporen is slechts relevant indien genoegzaam is komen vast te staan dat [appellant] degene is geweest die de duplicaatsleutel heeft laten maken. [appellant] heeft echter gemotiveerd betwist dat hij een duplicaatsleutel heeft laten maken, terwijl de conclusie in het schrijven van DEKRA van 25 november 2014, dat de dupliceersporen minder dan enige maanden oud zijn onvoldoende is onderbouwd, gelet op het feit dat de rapporteur zelf stelt dat de ouderdom van dupliceersporen niet exact te bepalen is. Bovendien zegt de - gestelde - geringe ouderdom van de duplicatie op zichzelf niets over de wetenschap of betrokkenheid van [appellant] van / bij de duplicatie.
3.13
Tot slot is zonder toelichting – die ontbreekt - onduidelijk waarom de gestelde CIE - tip erop zou wijzen dat de Hummer niet gestolen zou zijn. De tip zegt immers niets over betrokkenheid van [appellant] bij de in de tip bedoelde diefstal.
3.14
Het voorgaande brengt het hof in het licht van de in rechtsoverweging 3.5 geformuleerde maatstaf tot de slotsom dat [appellant] is geslaagd in het verlangde bewijs en dat aldus voldoende aannemelijk is geworden dat de auto is gestolen, terwijl het antidiefstalsysteem was ingeschakeld. De grief slaagt derhalve.
3.15
Hiermee komt het hof toe aan hetgeen door de Noordhollandsche subsidiair aan de afwijzing ten grondslag is gelegd, te weten de stelling dat [appellant] opzettelijk een onware mededeling heeft gedaan aan de Noordhollandsche over de aanwezigheid van de buurman bij het inschakelen van het beveiligingssysteem. Zij stelt daartoe dat [appellant] actief zijn buurman heeft benaderd met de vraag om een –schriftelijke- verklaring af te leggen over het activeren van het antidiefstalsysteem van de Hummer, aan welk verzoek de buurman heeft voldaan. Na onderzoek is echter gebleken dat de buurman het afsluiten en instellen van het antidiefstalsysteem niet had waargenomen, waarop deze op zijn eerdere verklaring is teruggekomen. Door overlegging van de schriftelijke verklaring heeft [appellant] een mededeling gedaan waarvan hij wist dat die onwaar was, aldus de Noordhollandsche.
Zij beroept zich in dit verband op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van de algemene polisvoorwaarden, waarin is bepaald dat schade waarvan de verzekerde over het ontstaan, de aard of de omvang opzettelijk een onware opgave doet, van de verzekering is uitgesloten. Tevens beroept zij zich op het bepaalde in artikel 7:941 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek dat de verzekerde het recht op uitkering ontzegt in geval van opzettelijke misleiding.
3.16
[appellant] ontkent opzettelijk een onware verklaring van de buurman te hebben uitgelokt. Voor zover een onjuiste verklaring is afgelegd door Heestermans, is dat per ongeluk gebeurd en niet door inmenging van [appellant] . Er is bovendien geen sprake van causaliteit tussen de verklaringen van Heestermans en de diefstal van de auto, aldus [appellant] .
3.17
Het hof overweegt dat de stelling van de Noordhollandsche zo moet worden begrepen dat [appellant] met overlegging van de schriftelijke verklaring van Heestermans de intentie heeft gehad om de Noordhollandsche te misleiden. Naar het oordeel van het hof heeft de Noordhollandsche evenwel onvoldoende aangevoerd voor die conclusie.
3.18
Het enkele feit dat [appellant] zijn buurman heeft gevraagd om de bewuste verklaring af te leggen is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat hij de Noordhollandsche heeft willen misleiden, zelfs als daarbij de inconsistenties in de verklaringen van [appellant] zelf worden betrokken. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat Heestermans heeft verklaard dat hij regelmatig zijn buurman hielp met inladen en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat dat die dag ook het geval was geweest. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de eerdere verklaring op een vergissing berust. Tevens heeft het hof in aanmerking genomen dat [appellant] - onder ede - heeft verklaard dat hij zelf nog steeds in de veronderstelling leeft dat Heestermans hem die dag heeft geholpen met inladen, zij het dat Heestermans niet aanwezig is geweest bij het afsluiten van de auto om 22:00 uur. Hierin kan evenmin een voldoende aanwijzing worden gevonden van opzettelijke misleiding.
Voorts kan het feit dat [appellant] tot op heden niet een kopie van zijn verklaring ten overstaan van de politie in het geding heeft gebracht niet leiden tot de conclusie dat [appellant] de Noordhollandsche bewust heeft geprobeerd te misleiden.
3.19
Het beroep op zowel artikel 3 lid 1 van de polisvoorwaarden als artikel 7:941 BW wordt dan ook verworpen. Dit leidt tot de conclusie dat de Noordhollandsche gehouden is om tot uitkering over te gaan van de schade als gevolg van de diefstal van de Hummer.
3.2
[appellant] heeft ten aanzien van de hoogte van die schade gesteld dat de dagwaarde moet worden geschat op € 32.697,-, bestaande uit € 30.000,- aan dagwaarde van de auto en € 2.697,- aan die van de audio-installatie. De Noordhollandsche heeft zich op het standpunt gesteld dat ten hoogste het door DEKRA getaxeerde bedrag van € 24.000,- voor uitkering in aanmerking komt, bestaande uit de dagwaarde van € 23.000,- en € 1.000,- voor de audio-installatie.
3.21
Partijen waren over deze bedragen met elkaar in gesprek en [appellant] was volgens zijn eigen stellingen voornemens een contra-expertise te laten uitvoeren, toen hij de brief van 13 oktober 2009 ontving waarin de Noodhollandsche weigerde te schade te vergoeden.
3.22
Het hof stelt vast dat de procedure zich, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft toegespitst op de weigering van de Noordhollandsche om tot uitkering over te gaan. Als gevolg hiervan heeft het debat over de hoogte van de schade nog niet ten volle plaatsgevonden. Het hof zal [appellant] dan ook nog in de gelegenheid stellen om de door hem verlangde contra-expertise te laten uitvoeren om op basis daarvan met de Noordhollandsche tot overeenstemming te komen over de hoogte van de schade. Mochten partijen geen overeenstemming bereiken dan kan [appellant] bij akte de door hem gestelde hoogte van de schade nader toelichten en zo mogelijk met stukken onderbouwen. De Noordhollandsche zal daarop bij antwoordakte mogen reageren. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de hierna in het dictum te vermelden roldatum.
3.23
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 6 oktober 2015 voor een akte aan de zijde van [appellant] als hierboven vermeld in rechtsoverweging 3.22;
houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.S. Arnold en J.F. Aalders, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.