ECLI:NL:GHAMS:2015:2810

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
200.161.691-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het gezag over twee minderjarigen, aangeduid als [a] en [b]. De appellant, de man, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 1 oktober 2014 aangevochten. In de tussenbeschikking van 2 juni 2015 heeft het hof reeds enkele overwegingen geformuleerd en de termijn voor schriftelijke uitlatingen verlengd tot 30 juni 2015. De man heeft op 24 juni 2015 zijn standpunt kenbaar gemaakt, terwijl de vrouw niet heeft gereageerd.

Het hof heeft in zijn beoordeling de overeenstemming tussen partijen in acht genomen. De man heeft aangegeven alle bevoegdheden die voortvloeien uit het gezamenlijk gezag aan de vrouw te delegeeren. Tevens is afgesproken dat de man, na te zijn gehoord door de vrouw, zijn medewerking zal verlenen in zaken waarin derden de medewerking van beide ouders verlangen. Voor beslissingen die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding, zoals schoolkeuze en woonplaats, is afgesproken dat deze in onderling overleg worden genomen, waarbij de vrouw de eindbeslissing heeft indien er geen overeenstemming is.

Op basis van deze afspraken heeft het hof besloten de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het inleidend verzoek van de vrouw af te wijzen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civielrecht recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 7 juli 2015
Zaaknummer: 200.161.691/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/213404/ FA RK 14-1476
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. T.H.G. Schuringa te Groningen,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.H.G. Reitsma-Van Riel te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen en beslist in zijn tussenbeschikking van 2 juni 2015.
1.3.
Vervolgens is de termijn waarbinnen partijen zich schriftelijk konden uitlaten als overwogen in genoemde tussenbeschikking verlengd tot 30 juni 2015.
1.4.
De man heeft zich bij akte van 24 juni 2015 uitgelaten over de vraag welke gevolgen hij verbindt aan het in voornoemde tussenbeschikking onder 4.1 overwogene. De vrouw heeft niet gereageerd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Het hof verwijst naar hetgeen het in zijn tussenbeschikking heeft overwogen en verstaat dat partijen aldus invulling zullen geven aan de feitelijke uitoefening van het gezag over de minderjarigen [a] en [b]:
- de man delegeert alle bevoegdheden die uit het gezamenlijk gezag voortvloeien aan de vrouw;
- in zaken waarin derden de medewerking van beide ouders verlangen - al dan niet schriftelijk - dient de man, na te zijn gehoord door de vrouw, zijn medewerking op eerste verzoek van de vrouw te verlenen;
- beslissingen in zaken die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding (zoals schoolkeuze, woonplaats en verblijf in het buitenland) worden in onderling overleg genomen, waarbij de vrouw de eindbeslissing zal nemen indien het gezamenlijk overleg niet tot een eenduidige beslissing leidt.
2.2.
Gelet op de door partijen bereikte overeenstemming zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het inleidend verzoek van de vrouw afwijzen.
2.3.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 1 oktober 2014 en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de vrouw af;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, A.N. van de Beek en
M.F.G.H. Beckers, in tegenwoordigheid van C.W.M. Coolen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.