ECLI:NL:GHAMS:2015:2130

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
200.161.691-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen [a] en [b] is beëindigd en het eenhoofdig gezag aan de vrouw is toegekend. De man is op 23 december 2014 in hoger beroep gekomen van deze beschikking, die dateert van 1 oktober 2014. De ouders zijn in 1995 te Arbil, Irak met elkaar gehuwd en hebben samen twee kinderen, geboren in 2005 en 2008. Na de echtscheiding op 5 augustus 2011 hebben de ouders gezamenlijk gezag over de kinderen behouden, maar de vrouw heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen.

In het hoger beroep heeft de man verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vrouw af te wijzen. Tijdens de procedure hebben partijen overeenstemming bereikt over de feitelijke uitoefening van het gezag, waarbij de man zijn bevoegdheden delegeert aan de vrouw. Deze afspraken zijn door beide advocaten ondertekend en partijen verzoeken om deze afspraken op te nemen in een beschikking.

Het hof oordeelt dat partijen in beginsel vrij zijn om afspraken te maken over de uitoefening van het gezamenlijk gezag, maar dat de specifieke afspraken zoals vermeld in de brief van de vrouw niet in het dictum van de beschikking kunnen worden opgenomen. Het hof biedt partijen de gelegenheid om zich uit te laten over de gevolgen van deze overwegingen en houdt verdere beslissingen aan. De uitspraak is gedaan op 2 juni 2015 door de rechters G.J. Driessen-Poortvliet, A.N. van de Beek en M.F.G.H. Beckers, in aanwezigheid van griffier C.W.M. Coolen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civielrecht recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 2 juni 2015
Zaaknummer: 200.161.691/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/213404/ FA RK 14-1476
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. T.H.G. Schuringa te Groningen,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.H.G. Reitsma-Van Riel te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 23 december 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 1 oktober 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/213404/ FA RK 14-1476.
1.3.
Een mondelinge behandeling van de zaak heeft niet plaatsgevonden.

2.Feiten

Partijen zijn [in] 1995 te Arbil, Irak met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 5 augustus 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 juli 2011 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren de minderjarige kinderen [a] [in] 2005 en [b] [in] 2008. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over de minderjarigen belast. [a] en [b] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.

3.Het verzoek in hoger beroep

3.1.
Bij de beschikking waarvan beroep is - conform het inleidend verzoek van de vrouw - het gezamenlijk gezag over de minderjarigen [a] en [b] beëindigd en is bepaald dat het eenhoofdig gezag toekomt aan de vrouw.
3.2.
Het appel van de man strekt ertoe de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de vrouw wordt afgewezen.
3.3.
Bij brief van 12 maart 2015 heeft mr. G.H.G. Reitsma-van Riel te Hoofddorp namens de vrouw aan het hof meegedeeld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de feitelijke uitoefening van het gezag over de minderjarigen [a] en [b] in die zin dat:
- de man alle bevoegdheden die uit het gezamenlijk gezag voortvloeien, delegeert aan de vrouw;
- in zaken waarin derden de medewerking van beide ouders verlangen - al dan niet schriftelijk - de man, na te zijn gehoord door de vrouw, zijn medewerking op eerste verzoek van de vrouw dient te verlenen;
- beslissingen in zaken die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding (zoals schoolkeuze, woonplaats en verblijf in het buitenland) in onderling overleg worden genomen, waarbij de vrouw de eindbeslissing zal nemen indien het gezamenlijk overleg niet tot een eenduidige beslissing leidt.
Zij verzoekt voornoemde afspraken op te nemen in een beschikking zodat de tussen partijen gemaakte afspraken over invulling van het gezag kunnen worden opgenomen in het gezagsregister.
De advocaat van de man heeft bovengenoemde brief voor akkoord mede ondertekend.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het staat partijen in beginsel vrij om onderling afspraken te maken over de wijze waarop zij het gezamenlijk gezag over de minderjarigen zullen uitoefenen, en deze afspraken kunnen desgewenst in het lichaam van de beschikking worden vermeld, maar de onder 3.3 vermelde afspraken lenen zich niet voor vermelding in het dictum van een te geven beschikking. Een dergelijk dictum zou niet verenigbaar zijn met het wettelijke stelsel van voorziening of wijziging in het over minderjarigen uit te oefenen gezag. Ook het bepaalde in art. 1:253a, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek biedt daarvoor geen, althans onvoldoende grondslag.
4.2.
Partijen zal de gelegenheid worden geboden zich uit te laten over de vraag welke gevolgen zij verbinden aan het hiervoor onder 4.1 overwogene. De door hen bereikte overeenstemming kan in een door het hof te geven beschikking worden opgenomen aldus dat in het lichaam daarvan de onder 3.3. vermelde afspraken worden vermeld en in het dictum de beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd en het inleidende verzoek van de vrouw zal worden afgewezen. Mochten partijen, of een van hen, dat niet willen, dan kunnen zij zich uitlaten over het vervolg van de procedure in hoger beroep.
4.3.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid zich uiterlijk dinsdag 16 juni 2015 schriftelijk uit te laten als hiervoor onder 4.2 overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, A.N. van de Beek en
M.F.G.H. Beckers, in tegenwoordigheid van C.W.M. Coolen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.