In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen [a] en [b] is beëindigd en het eenhoofdig gezag aan de vrouw is toegekend. De man is op 23 december 2014 in hoger beroep gekomen van deze beschikking, die dateert van 1 oktober 2014. De ouders zijn in 1995 te Arbil, Irak met elkaar gehuwd en hebben samen twee kinderen, geboren in 2005 en 2008. Na de echtscheiding op 5 augustus 2011 hebben de ouders gezamenlijk gezag over de kinderen behouden, maar de vrouw heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
In het hoger beroep heeft de man verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vrouw af te wijzen. Tijdens de procedure hebben partijen overeenstemming bereikt over de feitelijke uitoefening van het gezag, waarbij de man zijn bevoegdheden delegeert aan de vrouw. Deze afspraken zijn door beide advocaten ondertekend en partijen verzoeken om deze afspraken op te nemen in een beschikking.
Het hof oordeelt dat partijen in beginsel vrij zijn om afspraken te maken over de uitoefening van het gezamenlijk gezag, maar dat de specifieke afspraken zoals vermeld in de brief van de vrouw niet in het dictum van de beschikking kunnen worden opgenomen. Het hof biedt partijen de gelegenheid om zich uit te laten over de gevolgen van deze overwegingen en houdt verdere beslissingen aan. De uitspraak is gedaan op 2 juni 2015 door de rechters G.J. Driessen-Poortvliet, A.N. van de Beek en M.F.G.H. Beckers, in aanwezigheid van griffier C.W.M. Coolen.