ECLI:NL:GHAMS:2015:2754

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
K14-0293
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake beklag tegen beslissing van de officier van justitie over valsheid in geschrift door penitentiaire medewerkers

Op 23 juni 2015 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K14/0293. Het beklag was ingediend door klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.L. van Gaalen, tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen twee penitentiaire medewerkers, beklaagden, die betrokken waren bij een incident waarbij klager, een gedetineerde, weigerde mee te werken aan zijn transport naar de rechtbank. Klager had in een strafzaak voor de rechtbank Amsterdam recht op aanwezigheid, maar weigerde mee te werken aan de procedure en werd uiteindelijk in een isoleercel geplaatst. De beklaagden hebben een afstandsverklaring ingevuld die de indruk wekte dat klager afstand deed van zijn recht om aanwezig te zijn bij de zitting, wat leidde tot de vraag of dit valsheid in geschrift opleverde.

De advocaat-generaal adviseerde het hof om het beklag af te wijzen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 20 mei 2015 heeft klager, hoewel opgeroepen, niet zelf het woord gevoerd; zijn gemachtigde deed dit. De beklaagden hebben verklaard dat zij niet de intentie hadden om klager te benadelen en dat hun handelen voortkwam uit hectische omstandigheden. Het hof concludeerde dat, hoewel het handelen van de beklaagden ernstig was, de kans op een succesvolle strafvervolging klein was. Het hof oordeelde dat de beklaagden niet bewust valsheid in geschrift hadden gepleegd en dat er onvoldoende maatschappelijk belang was om het Openbaar Ministerie te bevelen tot vervolging over te gaan.

Uiteindelijk heeft het hof het beklag afgewezen, waarbij het de beslissing van het Openbaar Ministerie om niet te vervolgen billijkte. De uitspraak benadrukt het belang van correcte afstandsverklaringen en de noodzaak voor adequate rechtsbescherming van gedetineerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van 23 juni 2015 op het beklag met het rekestnummer K14/0293 van
[Klager],
klager,
domicilie kiezende ten kantore van de gemachtigde: mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Duivendrecht.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 9 juli 2014 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde 1] en [beklaagde 2], beiden werkzaam bij Penitentiaire Inrichting [naam PI] (hierna: beklaagden), ter zake van valsheid in geschrift.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 24 oktober 2014 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift en van het verslag heeft het hof kennis genomen van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal en van het ambtsbericht vanwege de hoofdofficier van justitie te Amsterdam van 20 augustus 2014.

4.De behandeling in raadkamer

De daartoe aangewezen raadsheer-commissaris heeft klager in de gelegenheid gesteld op 17 februari 2015 het beklag toe te lichten. Na de oproeping van klager heeft de raadsheer-commissaris besloten ook de beklaagden in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken over het beklag en de gronden waarop het berust en de behandeling van het beklag voort te laten zetten door de meervoudige beklagkamer. De gemachtigde, daarvan in kennis gesteld, heeft desgevraagd kenbaar gemaakt er de voorkeur aan te geven het beklag voor de meervoudige kamer toe te lichten.
De meervoudige beklagkamer heeft klager in de gelegenheid gesteld het beklag op 20 mei 2015 toe te lichten. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. De gemachtigde is verschenen en heeft verklaard dat hij uitdrukkelijk door klager is gemachtigd namens hem het woord te voeren. De gemachtigde heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft de meervoudige beklagkamer beklaagden in de gelegenheid gesteld op 20 mei 2015 op een ander tijdstip te worden gehoord. Beklaagden zijn afzonderlijk van elkaar in raadkamer verschenen. [Beklaagde 1] is in aanwezigheid van zijn gemachtigde [gemachtigde 1] gehoord, [beklaagde 2] in aanwezigheid van zijn gemachtigde [gemachtigde 2]. De gemachtigden zijn respectievelijk hoofd en plaatsvervangend hoofd Veiligheid van Penitentiaire Inrichting [naam PI]. Beklaagden hebben het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.Feiten en standpunten

Uit het dossier en het verhandelde in raadkamer blijkt het volgende.
Op 6 februari 2014 behandelde de rechtbank Amsterdam de strafzaak waarin klager verdachte was. Klager, die in voorlopige hechtenis was gesteld en zich in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] bevond, wenste gebruik te maken van zijn recht aanwezig te zijn bij de behandeling. In afwachting van de parketmedewerkers die hem naar de rechtbank zouden overbrengen, werd hij overeenkomstig de geldende procedure overgebracht naar de wachtcel. Klager wilde niet meewerken aan insluiting in de wachtcel. [Beklaagde 1], die toen functioneerde als teamleider beveiliging, en [betrokkene 1], een penitentiaire inrichtingswerker, hebben klager de procedure uitgelegd. Zij hebben klager gewezen op de mogelijkheid om een verklaring te ondertekenen, inhoudende dat hij afstand deed van zijn recht bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn. Klager zei dat hij niet in de wachtcel wilde plaatsnemen, maar wel naar de rechtbank wilde gaan en geen afstand deed. Klager was aan het schelden, riep doodsbedreigingen en werd fysiek agressief. Inmiddels was [beklaagde 2] ook gearriveerd. Omdat klager zo agressief was, was er de noodzaak tot ingrijpen en is klager uiteindelijk naar de isoleercel gebracht.
De inmiddels gearriveerde parketmedewerkers waren getuige van het gedrag van klager en besloten uit veiligheidsoverwegingen af te zien van transport van klager. [Beklaagde 1] besloot in eerste instantie dat klager terug zou worden gebracht naar zijn cel. De parketmedewerkers verzochten de medewerkers van de penitentiaire inrichting om een schriftelijke verklaring, inhoudende dat klager niet naar de rechtbank kon worden overgebracht. [Beklaagde 1] heeft een formulier “afstandsverklaring” dusdanig ingevuld, dat het inhield dat klager afstand deed van zijn recht aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak en dat klager weigerde deze verklaring te ondertekenen. De twee penitentiaire inrichtingswerkers hebben, overeenkomstig de procedure in het geval een gedetineerde weigert de afstandsverklaring te ondertekenen, deze verklaring ondertekend. [Beklaagde 2] deed dit op verzoek van [beklaagde 1]. [Beklaagde 2] had van [betrokkene 1] vernomen dat klager wel naar de zitting wilde gaan.
De gemachtigde van klager heeft in zijn hoedanigheid van raadsman telefonisch contact opgenomen met de penitentiaire inrichting, toen klager niet op de terechtzitting van de rechtbank verscheen, omdat hij ervan uitging dat klager zou komen. Hij vernam toen dat klager geen afstand had gedaan van zijn verschijningsrecht en heeft dit aan de rechtbank gemeld.
Beklaagden hebben verklaard dat zij niet het opzet hadden weer te geven dat klager afstand deed van diens recht op aanwezigheid ter terechtzitting en om klager te benadelen. Het was hun intentie de parketmedewerkers ter wille te zijn, die gelet op het oponthoud snel wilden vertrekken en vroegen om een schriftelijke verklaring, inhoudende dat klager niet naar de rechtbank kon worden overgebracht. Beklaagden hebben verklaard dat zij niet eerder hadden meegemaakt dat een gedetineerde wel naar zitting wilde gaan, maar niettemin geen medewerking verleende. In de hectiek van het moment hebben zij het enige formulier waarover zij beschikten gebruikt, zonder na te denken over de portee van hun handelwijze. Uit de verklaringen van beklaagden blijkt dat zij er niet aan hebben gedacht een rapport of proces-verbaal op te maken, inhoudende de reden dat klager geen gebruik kon maken van de geboden transportmogelijkheid.
Naar aanleiding van de melding van het incident door de gemachtigde aan de officier van justitie heeft het Openbaar Ministerie de beklaagden erop gewezen dat zij verkeerd hebben gehandeld en dat zij verslag hadden moeten doen van de feitelijke gang van zaken.

6.De beoordeling van het beklag

Vooropgesteld moet worden dat het het hof heeft geschokt en verbaasd, dat slechts door het alerte handelen van klagers gemachtigde ternauwernood is voorkomen dat aan klager het recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak - een fundamenteel rechtsbeginsel – werd onthouden. Het staat buiten kijf dat voor een adequate rechtsbescherming vereist is dat rechters kunnen vertrouwen op de juistheid van afstandsverklaringen. Het is dan ook verontrustend dat er aanwijzingen zijn dat de onderhavige zaak niet op zichzelf staat, maar dat soortgelijke feiten zich vaker hebben kunnen voordoen in penitentiaire inrichtingen.
Hoe ernstig de gevolgen van het handelen van beklaagden ook hadden kunnen zijn, dit leidt niet zonder meer tot toewijzing van het beklag. Daartoe heeft het hof immers te beoordelen of deze zaak met een gerede kans op een veroordeling aan de strafrechter kan worden voorgelegd; indien het antwoord op die vraag bevestigend is, heeft het hof te beoordelen of er voldoende maatschappelijk belang is om het Openbaar Ministerie daartoe bevel te geven.
Voor een veroordeling wegens valsheid in geschrift is onder meer vereist dat beklaagden zich ervan bewust waren dat zij de afstandsverklaring valselijk opmaakten en dat zij het oogmerk hadden om deze verklaring als echt en onvervalst te gebruiken of te doen gebruiken. Hoewel bij eerste lezing van de afstandsverklaring moeilijk voorstelbaar is dat aan deze vereisten niet is voldaan, acht het hof de voor hun handelen gegeven verklaringen van de beklaagden plausibel. Beklaagden hebben onder hectische omstandigheden moeten improviseren en hebben daarbij niet onderkend dat het gebruik het enige hun ter beschikking staande formulier een verkeerde indruk zou wekken. Dit leidt tot de conclusie dat de kans op een succesvolle vervolging klein te achten is.
Ondanks de ernst van de kwestie ziet het hof onvoldoende aanleiding om een bevel tot vervolging te geven om die kleine kans op bewezenverklaring te beproeven. Inmiddels hebben leidinggevenden en de officier van justitie beklaagden gewezen op het onwenselijke van hun gedrag, zijn zij door de politie gehoord en is in raadkamer door het hof voorgehouden hoe ernstig de consequenties van hun handelen hadden kunnen zijn. Voorts is klager, door adequaat optreden van zijn raadsman, niet in zijn belangen geschaad.
Alles overwegende, is het hof van oordeel dat een strafrechtelijke vervolging te weinig toegevoegde waarde heeft.
Het hof kan daarom de beslissing van het openbaar ministerie om de zaak niet te vervolgen billijken en zal als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
23 juni 2015 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, N. van der Wijngaart en K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.