Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[appellant], wonend te [woonplaats],
[appellante sub 2], wonend te [woonplaats],
1.Het geding in hoger beroep
- uitvoerbaar bij voorraad - alsnog hun vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
2.Feiten
3.Beoordeling
[appellant] heeft op 23 april 2001 een vermogensbeheerovereenkomst gesloten met Delta Lloyd Bank. De vermogensbeheerovereenkomst van 23 april 2001 is op 7 januari 2005 vervangen door een nieuwe overeenkomst. Op die dag bestond het door [appellant] in beheer gegeven vermogen uit aandelen, obligaties en liquide middelen, in totaal een bedrag groot € 4.807.539,-.
[appellante sub 2] heeft op 6 juli 2005 een vermogensbeheerovereenkomst gesloten met Delta Lloyd Bank. Op die dag bestond het in beheer gegeven vermogen uit aandelen, obligaties en liquide middelen, in totaal een bedrag groot € 350.000,-.
Delta Lloyd Bank heeft zich verbonden om elk van de vermogens voor rekening en risico van haar contractspartner te beheren en daarbij de in de “Richtlijnen vermogensbeheer” overeengekomen grenzen in acht te nemen.
Voordat de beheerovereenkomsten werden gesloten, was Delta Lloyd Bank ook al betrokken hij het beheer van het vermogen van [appellant].
“Het doel van het beheer is het realiseren van vermogensgroei op een termijn van meer dan vijf jaar.”
In de voor het beheer van de vermogens van [appellante sub 1] en [appellant] overeengekomen richtlijnen staat verder, onder meer:
“Wij zullen uw vermogen defensief beleggen. Dit betekent dat wij uw vermogen voor maximaal 30% zullen beleggen in aandelen, de overige gelden zullen worden belegd in obligaties en/of aangehouden in liquiditeiten.”
In de voor het beheer van het vermogen van [appellante sub 2] overeengekomen richtlijnen staat verder, onder meer:
“Wij zullen uw vermogen gematigd defensief beleggen. Dit betekent dat wij uw vermogen voor omstreeks 30 tot 50% zullen beleggen in aandelen, de overige gelden zullen worden belegd in obligaties en/of aangehouden liquiditeiten.”
- portefeuille [appellante sub 1]: een groot deel perpetuals, floaters, steepeners en CDO’s (hierna: gestructureerde producten);
- portefeuille [appellant]: ongeveer 65% gestructureerde producten en ongeveer 35% liquiditeiten;
- portefeuille [appellante sub 2]: ongeveer de helft gestructureerde producten, ongeveer de helft aandelen.
- een e-mailbericht van de Bank of America-Merrill Lynch van 26 oktober 2009 dat een kenschets van de portefeuille van [appellante sub 1] bevat en dat besluit met de zin “The portfolio was probably tailored with a fairly aggressive income target in mind, at the expense of incurring significant credit and liquidity risk.”;
- een in opdracht van [appellanten] vervaardigd rapport van de hand van [Z], uitgebracht op 26 april 2010 en een aanvullende opinie van [Z] gedateerd 11 oktober 2012; de rapporteur noteert dat is belegd in achtergestelde en gestructureerde producten die slecht verhandelbaar zijn waardoor zij niet passen in een defensieve portefeuille;
- de analyse die Wealthon Asset Management heeft gemaakt van de portefeuille van [appellante sub 2]; daarin wordt vermeld dat de portefeuille eenzijdig is ingevuld met perpetuals en floating rate notes; Wealthon kwalificeert deze als (zeer) hoogrenderende leningen maar brengt eveneens tot uitdrukking dat is voorbijgegaan aan het te lopen risico;
- de schriftelijke verklaring van [A] gedateerd 24 januari 2013, waarin deze voor zijn rekening neemt dat Delta Lloyd Bank bij het beheer van en de advisering over de beleggingsportefeuille is voorbijgegaan aan het te lopen risico.
- het visit report van [X] gedateerd 29 februari 2000, waarin [X] melding maakt van een bezoek van [appellant] op zijn kantoor waarbij van gedachten is gewisseld over het aan te houden beleggingsbeleid; [X] rapporteert dat de te verwachten couponopbrengsten matchen met de maandelijkse onttrekkingen groot NLG 50.000,-;
het verslag besluit met de constatering dat het huidige systeem van beheerfee gezien de sterk veranderde uitgangspunten veranderd moet worden;
- de brief van Delta Lloyd Bank van 14 januari 2001 die gaat over herziening van de beheerfee; de brief is afkomstig van [X] en [B] (hierna: [B]) van Delta Lloyd Bank en vermeldt dat de oorspronkelijke insteek van de obligatiebeleggingen was om op basis van de leveraged obligatiepositie een zo hoog mogelijk koersresultaat te boeken, waarbij kredietrisico vermeden werd, alsmede dat naar aanleiding van de slechte resultaten in 1999 gesprekken met [appellant] hebben plaatsgehad en de doelstellingen van de obligatieleningen opnieuw zijn geformuleerd: niet langer koerswinst door veel handelen, maar een hoog direct rendement met beperkt risico;
- de brieven van [X] aan [appellant] van 14 april 2003, 21 oktober 2003, 10 juli 2003 en 9 februari 2006 die informatie over de beleggingen en het daarbij te voeren beleid bevatten; de brief van 10 juli 2003 maakt melding van een voorstel van [appellant] om bedrijfsobligaties om te ruilen voor staatsobligaties, welk voorstel door [X] niet wordt overgenomen, omdat het niet veel zin zou hebben;
- de brief van 26 oktober 2007 waaruit zou blijken dat Delta Lloyd Bank met [appellanten] aanvullende afspraken heeft gemaakt over het doel dat met het vermogensbeheer zou moeten worden gediend; aan de portefeuilles zou door [appellanten] een cashflow doelstelling zijn gegeven;
- de brief van 29 mei 2008 van [Y] van Delta Lloyd Bank aan [appellant] waarin deze de korte inhoud weergeeft van een onderhoud dat op 14 mei 2008 plaatshad; met name maakt [Y] in deze brief melding van vragen van [appellant] over een nieuwe perpetuele lening van Lloyds TSB en van belangstelling van [appellant] voor een perpetuele lening van ING die recent in de markt was gezet;
- het verslag van het op 14 februari 2011 gehouden gesprek van de hand van [X]; daarin staat dat [X] het beleggingsbeleid regelmatig met [appellant] heeft besproken en dat de belangrijkste doelstelling was dat de effectenportefeuilles een cashflow zouden genereren die hem in staat stelde periodiek onttrekkingen te kunnen doen zonder deze geheel of gedeeltelijk te liquideren; de koersontwikkeling was minder van belang;
- de op schrift gestelde verklaring van [Y], gedateerd 16 juni 2011, waarin staat dat [appellant] als voorwaarde stelde voor het beleggen dat er maandelijks een substantiële cashflow gegenereerd moest worden voor de maandelijkse uitgaven en dat voor hem deze cashflow belangrijker was dan het behoud van het vermogen alsmede dat [appellant] en [appellante sub 2] voor zover hij weet nooit hebben geprotesteerd tegen de achteruitgang van de waarde van hun beleggingsportefeuilles;
- de aanvullende schriftelijke verklaring van [Y] dd. 20 december 2013 waarin hij reageert op de verklaring van 24 januari 2013 van [B]; volgens [Y] staan in de verklaring van [B] onjuistheden.
- dat eventuele schade niet het gevolg is van tekortkomingen van Delta Lloyd Bank, dan wel
- dat eventuele schade mede een gevolg is van omstandigheden die moeten worden toegerekend aan [appellanten]
Ook heeft Delta Lloyd Bank betoogd dat [appellanten] te laat zijn met hun klachten over het gevoerde beleggingsbeleid.
De rechtbank heeft hun vordering afgewezen.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep tot uitgangspunt gekozen dat er tussen [appellanten] en Delta Lloyd Bank overeenstemming bestond dat Delta Lloyd Bank zich bij de inrichting van de beleggingsportefeuilles mocht laten leiden door de volgende doelstellingen en kenmerken:
- het totale geschatte vermogen van [appellanten] bedroeg in 2011 € 25 tot 30 miljoen;
- vanaf 2001 wensten [appellanten] inkomsten uit de portefeuille groot NLG 50.000,- per maand en later € 50.000,- per maand;
- deze cashflow-doelstelling is steeds gehaald;
- het vermogen van [appellanten] moest defensief worden belegd, in die zin dat onder meer een (hoge) cashflow (zonder liquidatie van de portefeuille) en instandhouding van het vermogen moesten worden nagestreefd; over het relatieve gewicht van deze doelstellingen verschillen partijen van mening;
- [appellanten] hadden een lange beleggingshorizon, in feite onbeperkt.
De rechtbank heeft vervolgens het verwijt van [appellanten] aan Delta Lloyd Bank onderzocht dat inhoudt dat Delta Lloyd zich te weinig rekenschap heeft gegeven van de beleggingsdoelstelling ’instandhouding van het vermogen’ door het vermogen van [appellanten] voor een groot deel te beleggen in gestructureerde producten die slecht verhandelbaar zijn en gevoelig zijn voor koersdaling, welke risico’s zich ook hebben verwezenlijkt. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat Delta Lloyd door in de omstreden gestructureerde producten te beleggen als redelijk bekwaam en redelijk handelend vermogensbeheerder heeft gehandeld. Delta Lloyd Bank hoefde er in de omstandigheden van dit geval, waaronder de overeengekomen beleggingsdoelstellingen, niet vanuit te gaan dat het in de gestructureerde producten belegde bedrag op ieder gewenst tijdstip vrij moest kunnen komen. In dit verband heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de door haar als uitgangspunt aanvaarde cashflow-doelstelling van [appellanten] en geoordeeld dat Delta Lloyd Bank zich daardoor mocht laten leiden.
De rechtbank heeft vervolgens onder ogen gezien of Delta Lloyd Bank [appellanten] naar behoren heeft geïnformeerd over de gevolgen van de aangehouden beleggingsstrategie, met name over de keuze voor gestructureerde producten (voornamelijk in de financiële sector) en de risico’s die aan die keuze kleven. Zij heeft geoordeeld dat de stellingen van [appellanten] tegenover de gemotiveerde en met stukken gestaafde betwisting door Delta Lloyd Bank ontoereikend zijn om aan te nemen dat Delta Lloyd haar contractuele informatieplicht niet naar behoren zou zijn nagekomen.
Aan deze overwegingen heeft de rechtbank de gevolgtrekking verbonden dat de vordering van [appellanten] moet worden afgewezen. Zij heeft daaraan nog toegevoegd dat niet is komen vast te staan dat het risico dat volgens [appellanten] inherent is aan de gestructureerde producten, zich heeft verwezenlijkt.
Delta Lloyd Bank heeft tegen het vonnis één grief aangevoerd.
Het hof zal de grieven bespreken in de volgorde die het hof geraden voorkomt, gedeeltelijk gezamenlijk, omdat de grieven zich daartoe lenen.
Volgens Delta Lloyd Bank is de schets die [appellanten] hebben gegeven van het verloop van het geding in eerste aanleg, niet juist en is in eerste aanleg geen schending van hun recht op een eerlijk proces opgetreden.
Het hof zal de door [appellanten] opgeworpen kwestie niet afzonderlijk onderzoeken. [appellanten] hebben door middel van het hoger beroep de gelegenheid gehad om, overeenkomstig hun wens, alsnog te reageren op hetgeen Delta Lloyd Bank te berde heeft gebracht. Daarmede is een eventueel in eerste aanleg opgetreden manco naar behoren gecompenseerd.
Met haar grief wil Delta Lloyd Bank ingang doen vinden dat [appellanten] te laat hebben geklaagd over schending van haar contractsverplichtingen door Delta Lloyd Bank en dat dit gedrag van [appellanten] dient mee te brengen dat haar recht om daarover te klagen is komen te vervallen, een en ander op de voet van het bepaalde in artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek.
In haar memorie van grieven in incidenteel appel heeft Delta Lloyd Bank in het kopje voorafgaand aan randnummer 1.2 ook het woord ‘rechtsverwerking’ opgenomen. Uit de toelichting op de grief begrijpt het hof dat Delta Lloyd Bank rechtsverwerking niet naast haar beroep op de klachtplicht van artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek aan de orde heeft willen stellen.
Ter ondersteuning van haar grief heeft Delta Lloyd Bank aangevoerd dat [appellanten] bij brief van 24 augustus 2009 informatie aan haar hebben gevraagd met als toelichting dat [appellanten] Delta Lloyd Bank verwijten maken rond de samenstelling van de effectenportefeuilles, [appellanten] bij brief van 14 juli 2010 gemotiveerd hebben geklaagd over haar prestaties als adviseur vanaf medio 2006 zonder evenwel met een woord te reppen over de opgetreden schade en haar vervolgens op 5 januari 2011 hebben gedagvaard. Dat is volgens Delta Lloyd aanmerkelijk te laat, omdat het vermogensbeheer/de advisering waarover [appellanten] klagen dateert uit een periode die al in het jaar 2008 is geëindigd.
hebben betoogd dat zij tijdig hebben geprotesteerd binnen de bekwame termijn die voorzien is in artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek. Zij hebben de contractuele relatie met Delta Lloyd Bank in 2008 beëindigd vanwege de slechte performance, hetgeen aan Delta Lloyd Bank is bekend gemaakt. Nadat zij ervan op de hoogte waren geraakt dat Delta Lloyd Bank de portefeuilles had opgebouwd met producten die niet pasten bij hun doelstellingen, hebben zij Delta Lloyd Bank in augustus 2009 aansprakelijk gesteld. Vervolgens hebben zij een deskundige ingeschakeld. Nadat diens bevindingen beschikbaar waren gekomen, hebben zij de gronden voor aansprakelijkheid bij brief van 14 juli 2010 aangevuld. [appellanten] hebben tot slot erop gewezen dat Delta Lloyd Bank niet heeft gesteld dat zij enig nadeel heeft ondervonden van het tijdsverloop waarop zij zich beroept.
Het hof overweegt als volgt.
De stellingen van Delta Lloyd Bank bieden onvoldoende houvast voor het oordeel dat [appellanten] al voor het einde van de contractuele relatie met Delta Lloyd Bank de opvatting waren toegedaan dat Delta Lloyd Bank was tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [appellanten] en dat zij desalniettemin protest achterwege hebben gelaten. Ontevredenheid over de performance houdt dat immers niet zonder meer in. Toelichting op grond waarvan daarover anders zou moeten worden gedacht ontbreekt. Er is dus geen, althans onvoldoende grond om de in dit verband relevante termijn eerder te doen ingaan dan kort na de beëindiging van de contractuele adviesrelaties. Daarna hebben [appellanten] enige tijd genomen om te onderzoeken wat er aan de hand was en daarbij een deskundige ingeschakeld. Uit de brief van 24 augustus 2009 was voor Delta Lloyd Bank kenbaar dat een dergelijk onderzoek gaande was, zowel ten aanzien van het vermogensbeheer als ten aanzien van de advisering. Door middel van de brief van 14 juli 2010 is Delta Lloyd Bank in niet mis te verstane bewoordingen met het protest bekend geraakt. Dat geldt niet alleen voor de advisering maar ook voor het vermogensbeheer (zie bijvoorbeeld de randnummers 17 en 44 van genoemde brief). Het in dit verband relevante protest heeft dus maximaal een kleine twee jaren op zich laten wachten.
Als al met Delta Lloyd Bank zou moeten worden aangenomen dat [appellanten] wel erg veel tijd hebben genomen om hun protest voor te bereiden, dan komt aan die omstandigheid geen doorslaggevende betekenis toe. Bij de beoordeling of het beroep van Delta Lloyd Bank op artikel 6:89 BW gegrond is, komt immers groot gewicht toe aan het antwoord op de vraag of zij nadeel lijdt door het tijdsverloop tussen het moment van ontdekking van de tekortkoming en het moment waarop is geprotesteerd. De stellingen van Delta Lloyd Bank houden niets in, althans niet voldoende concreet, waaraan kan worden ontleend dat zij nadeel heeft ondervonden van het omstreden tijdsverloop.
Aan deze overwegingen verbindt het hof de conclusie dat de incidentele grief moet falen.
[appellanten] hebben niet bestreden dat het in 2001 in de bedoeling lag om maandelijks
NLG 50.000,- aan het vermogen van [appellant] te onttrekken en dat in zoverre van een cashflow-doelstelling kan worden gesproken. Het lag echter niet in de bedoeling om aan het vermogen van [appellante sub 1] periodiek gelden te onttrekken voor consumptieve doeleinden. In de omvang van de onttrekkingen voor consumptieve doeleinden is nimmer enige substantiële wijziging gebracht, zeker geen wijziging in € 50.000,- per maand. Onttrekkingen voor consumptieve doeleinden van € 50.000,- per maand hebben niet plaatsgehad. [appellanten] betwisten dan ook dat Delta Lloyd Bank goede grond had om in haar beleggingsstrategie uit te wijken naar gestructureerde producten teneinde voor [appellanten] een hoger rendement te verwezenlijken. Dat [appellant] door Delta Lloyd Bank tot op zekere hoogte is geïnformeerd over gestructureerde producten, betekent volgens [appellanten] niet dat de overeengekomen doelstelling “instandhouding van het vermogen” is veranderd.
Ter ondersteuning van haar stellingen hebben [appellanten] gewezen op de inhoud van de beheerovereenkomsten die gericht zijn op een defensief ([appellante sub 1] en [appellant]) dan wel gematigd defensief ([appellante sub 2]) beleid.
Volgens [appellanten] valt de door Delta Lloyd Bank gestelde cashflow-doelstelling niet af te leiden uit het door Delta Lloyd Bank in het geding gebrachte schriftelijke materiaal. Dat geldt in het bijzonder ook voor de brief van 26 oktober 2007 waarin melding wordt gemaakt van cashflow-doelstellingen, omdat deze brief [appellanten] nimmer heeft bereikt.
Delta Lloyd Bank betwist de cashflow-doelstelling te hebben verzonnen.
De omvangrijke onttrekkingen die [appellanten] hebben gedaan, wijzen volgens haar op het gelijk van Delta Lloyd Bank. Dat de omvang van de onttrekkingen soms meebracht, dat tot liquidatie van een deel van de portefeuille moest worden overgegaan, valt Delta Lloyd Bank niet te verwijten. Verder wil Delta Lloyd Bank steun putten uit de omstandigheid dat [appellanten] zijn voortgegaan met beleggen in gestructureerde producten met een relatief hoog rendement, toen de koersontwikkeling van die producten bleek tegen te vallen, ook in de periode dat Delta Lloyd Bank slechts adviseerde.
Wat betreft de brief van 26 oktober 2007 heeft Delta Lloyd Bank meer in het bijzonder nog aangevoerd dat deze slechts inhoudt hetgeen kort tevoren met [appellant] werd besproken.
De afgesproken doelstelling is immers bepalend voor het antwoord op de vraag welke maatstaf moet worden aangelegd bij de beoordeling van het handelen van Delta Lloyd Bank ter uitvoering van het overeengekomen vermogensbeheer en de overeengekomen advisering.
De stellingen van [appellanten] zijn toereikend gemotiveerd. Die stellingen zijn door Delta Lloyd Bank gemotiveerd bestreden, zodat niet van de juistheid van die stellingen kan worden uitgegaan. Het bewijsmateriaal dat door [appellanten] tot nu toe in het geding is gebracht, is niet toereikend om nu reeds in rechte de door haar gestelde doelstelling te aanvaarden.
hebben specifiek bewijs van hun stellingen aangeboden door middel van getuigen. Het hof zal [appellanten] in de gelegenheid stellen om door middel van getuigen het bewijs te leveren van hun stelling, dat Delta Lloyd Bank bij het beheer van en de advisering aangaande de vermogens van [appellanten] ingevolge daartoe gemaakte afspraken gehouden was om te streven naar instandhouding van die vermogens.
Binnen dit bewijsthema moet ook aan de orde komen wat [appellanten] wilden onttrekken, wat ze hebben onttrokken en hoe zich dat verhoudt tot de gestelde beleggingsdoelstelling. Het hof zal bovendien op basis van dit bewijsthema vragen stellen die verband houden met de tekst van de beheerovereenkomsten.
- is Delta Lloyd Bank tekortgeschoten in haar informatie- en waarschuwingsverplichtingen jegens [appellanten]?
- passen de gekozen beleggingen bij de geldende doelstellingen en dient daarbij onderscheid te worden gemaakt tussen de periode van vermogensbeheer en die van vermogensadvies?
- ingeval het hof relevante tekortkomingen van Delta Lloyd Bank zou aanvaarden: hebben die tekortkomingen schade veroorzaakt?
- valt aan [appellanten], kortweg, eigen schuld aan die schade te verwijten?
4.Beslissing
M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.