ECLI:NL:GHAMS:2015:2716

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
200.152.435-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens brandstichting door huurder met psychische stoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen de stichting Woningstichting Eigen Haard en de huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft een brand die op 12 april 2013 in de woning van [geïntimeerde] is ontstaan, waarbij de brandweer meerdere brandhaarden aantrof en de schade-expert van Eigen Haard concludeerde dat de brand was aangestoken. De huurder, die lijdt aan een schizoaffectieve stoornis, ontkende de brandstichting, maar het hof oordeelde dat de stellingen van Eigen Haard voldoende onderbouwd waren en dat de huurder onvoldoende had weerlegd dat hij de brand had gesticht. Het hof oordeelde dat de kans op herhaling van dergelijk gedrag aanwezig was, gezien de psychische toestand van de huurder en zijn aversie tegen medicatie. De kantonrechter had eerder de vorderingen van Eigen Haard afgewezen, maar het hof vernietigde dit vonnis en ontbond de huurovereenkomst, waarbij de huurder werd veroordeeld tot ontruiming van de woning. De kosten van de procedure werden ook aan de huurder opgelegd.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.152.435/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : 2515568 CV 13-28759
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 juni 2015
inzake
de stichting
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. T.W. Jaburg te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Kikkert te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Eigen Haard en [geïntimeerde] genoemd.
Eigen Haard is, onder aanvoering van grieven, bij dagvaarding van 11 juli 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 14 april 2014, gewezen tussen Eigen Haard als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde. De dagvaarding bevat enkele producties. Bij eerst dienende dag heeft Eigen Haard van grieven gediend overeenkomstig de appeldagvaarding.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte overlegging productie van Eigen Haard, met een productie;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Eigen Haard heeft - samengevat - geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de huurovereenkomst tussen haar en [geïntimeerde] zal ontbinden en [geïntimeerde] zal veroordelen tot ontruiming, met beslissing over de proceskosten (waaronder veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van de door Eigen Haard voldane proceskosten van het geding in eerste aanleg), met rente en met nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.8 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Grief 1 richt zich tegen een onderdeel van deze feitenvaststelling. Het hof zal daarmee rekening houden. Voor het overige zijn deze feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen deze ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn gebleken uit de niet (voldoende) weersproken stellingen van partijen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1.
Met ingang van 16 mei 2006 heeft [geïntimeerde] van Eigen Haard de woonruimte aan de [adres] gehuurd (hierna: het gehuurde). Het gehuurde is een benedenwoning in een complex met twee lagen appartementen. [geïntimeerde] heeft boven en naast zich buren.
2.1.2.
[geïntimeerde] is thans 33 jaar. Hij leidt aan een psychische stoornis, waarvoor hij de afgelopen 10 jaar jaren meermalen (bij elkaar genomen ongeveer zes jaar) opgenomen is geweest in een psychiatrische kliniek. De reden daarvoor was onder andere dat [geïntimeerde] last kreeg van acute psychose zodra hij zijn medicijnen niet innam. De ouders van [geïntimeerde] wonen in de buurt van het gehuurde en houden veelvuldig contact met [geïntimeerde], hulpverleners en omwonenden van [geïntimeerde]. Ook de broer en zus van [geïntimeerde] wonen in de buurt.
2.1.3.
Op 12 april 2013 omstreeks 06.40 uur is brand ontstaan in het gehuurde, die werd ontdekt door een passant. Door de brand is (met name rook- en roet)schade aan het gehuurde ontstaan. De brandweer heeft in de woning verschillende brandhaarden gevonden. De schade-expert van Eigen Haard heeft verklaard dat er in de woning geen andere oorzaak voor het ontstaan van de brand is gevonden dan brandstichting.
2.1.4.
Op de dag van de brand is [geïntimeerde] naar Amsterdam gegaan en daar door de politie aangehouden wegens geweldpleging jegens een taxichauffeur.
2.1.5.
[geïntimeerde] is strafrechtelijk vervolgd voor zowel brandstichting in zijn woning als voor diefstal met geweld tegen de taxichauffeur. Hij heeft de brandstichting ontkend.
2.1.6.
Bij vonnis van 22 oktober 2013 van de rechtbank Amsterdam is [geïntimeerde] van de brandstichting vrijgesproken. De diefstal met geweld werd bewezen verklaard. Ten aanzien van de strafbaarheid van [geïntimeerde] overwoog de rechtbank:
“Op 17 juni 2013 heeft B. van Giessen, klinisch psycholoog, rapport uitgebracht omtrent verdachte. Zij conclusie luidt, samengevat, als volgt:
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type en cannabisafhankelijkheid (thans in remissie door toezicht). (…) Van deze stoornis was ook sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Volgens de deskundige is bij verdachte sprake van een ernstige psychiatrische stoornis en in zijn algemeenheid is het gebruik van medicatie vanwege de bijwerkingen voor patiënten niet zelden een strijdpunt. Dit was bij verdachte nadrukkelijk het geval. (…) Verdachte heeft geen herinnering aan het ten laste gelegde. De deskundige acht het aannemelijk dat verdachte het ten laste gelegde gepleegd heeft vanuit manische ontremming en wanen en/of hallucinaties, waardoor hij het wederrechtelijke van zijn handelen niet heeft kunnen inzien en hij niet in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. De rechtbank wordt in overweging gegeven om betrokkene te beschouwen als zijnde ontoerekeningsvatbaar.
Ervan uitgaande dat verdachte kort voor het plegen van het feit manisch-psychotisch is gedecompenseerd en hij in staat van ontremming en onder invloed van wanen en/of hallucinaties tot het ten laste gelegde is gekomen, kan gesteld worden dat de kans op recidive is verhoogd. Hij heeft veel moeite met het gebruik van (een hogere) dosis medicatie. Een vermindering van het gebruik van medicatie en gebruik van drugs leidt tot een verhoogd recidivegevaar. Verdachte zal vermoedelijk altijd ambivalent blijven over de diagnose en behandeling.
Geadviseerd wordt om betrokkene krachtens artikel 37 Wetboek van Strafrecht in een psychiatrische kliniek ter plaatse omdat er gevaar is voor anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen.
Op 26 juni 2013 heeft J. Neleman, psychiater, rapport uitgebracht omtrent verdachte. (…) Ook deze deskundige concludeert dat verdachte lijdende is aan ziekelijke stoornissen in de zin van een schizoaffectieve stoornis, bipolaire type, laatste episode schizomaan, cannabisafhankelijkheid en mogelijk vermijdende en dwangmatige persoonlijkheidstrekken. Verdachte werkte niet van harte mee aan behandeling wat een inherent onderdeel is van de schizoaffectieve stoornis (…) Op klinische gronden wordt het recidiverisico hoog ingeschat, waarbij onder andere de nog voortsluimerende psychose en zijn aversie tegen medicatie zwaar wegen.”
De rechtbank heeft [geïntimeerde] ontoerekeningsvatbaar geacht, hem ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
2.1.7.
Thans verblijft [geïntimeerde] in de forensisch psychiatrische kliniek [naam] in [plaats]. De psychiatrische behandeling aldaar is volgens [geïntimeerde] vanaf eind april 2014 aangevangen.
2.1.8.
Naar aanleiding van de brand heeft Eigen Haard overleg gevoerd met de ouders van [geïntimeerde], de hulpverlener van [geïntimeerde] en de bovenburen en naaste buren.
2.1.9.
Per e-mail van 12 oktober 2013 heeft een van de buren van [geïntimeerde] aan Eigen Haard laten weten:
Het klopt dat de brand enige tijd geleden in het huis aan de [adres] de druppel was die de emmer deed overlopen. Deze buurman had al eerder brand gesticht o.a. in een afvalcontainer e.d.; heb het idee dat hij een fascinatie heeft voor vuur. (…)
De impact die deze brand gehad heeft midden in de nacht in de buurt was groot mede vanwege de 2 katten van de buurman die dampend halfdood op de deurmat lagen. Zeker omdat het sterke vermoeden is dat de buurman de brand zelf heeft aangestoken (met z’n 2 katten erin!), Ik heb hem zelf laat op de avond daarvoor in zijn woning zien gaan.
Ik heb over e.e.a. regelmatig contact gehad met medeburen en zij gaven ook aan dat na de grote brand de maat vol is was deze buurman betreft. De buurt heeft hem gedurende lange tijd gedoogd en geaccepteerd dat hij, als psychiatrisch patiënt met voortdurende medicatie, in een gewone woonbuurt verblijft.
Echter het systeem om hem op tijd medicatie toe te dienen, werkt niet! Het meest duidelijke voorbeeld is wel de grote brand die geweest is. Zoals ik begrepen heb heeft z’n vader, die ik de buurt woont, aan de inrichting waar hij onder behandeling heeft aangegeven dat hij z’n medicatie niet had ingenomen. Vervolgens heeft het een dag geduurd voordat hij deze medicatie kreeg, veel te lang met alle gevolgen van dien…
Kortom wij (en een aantal medebewoners) vinden het onverantwoord als hij weer terugkomt in de woning in onze buurt (…) Mijn vrouw en ik voelen ons niet meer veilig (…) Wij stellen het op prijs om anoniem te blijven (…).
Andere bewoners van [adres] in [plaats] hebben schriftelijk verklaard geen bezwaar te hebben als [geïntimeerde] in zijn woning terugkeert.
2.1.10.
Bij brief van 29 november 2013 heeft J.J. Mooij, psychiater bij GGZ inGeest onder meer geschreven:
Patiënt[hof: [geïntimeerde]]
is in het algemeen coöperatief in het nakomen van afspraken en meewerken met behandeling, behalve dat hij over het gebruik van medicatie vaak een andere mening heeft dan behandelaren.
Indien patiënt een Rechterlijke Machtiging heeft (wat tot voor kort het geval was) kan bij niet adequaat innemen van medicatie, overgegaan worden tot een opname in een gesloten kliniek.
Afgelopen jaar is dit niet gebeurd, omdat patiënt naar het duidelijk verminderen van zijn medicatie niet of nauwelijks psychiatrische verschijnselen zie liet zien en niet achteruitging in zijn algeheel functioneren, tot heel kort voor de situatie met de brand in zijn woning.
(…)
Patiënt leeft verder erg geïsoleerd, heeft wel een goed en betrokken netwerk, maar is door zijn problematiek niet goed in staat tot het leven in gezamenlijk verband, wat bijvoorbeeld wonen in een beschermde woonvorm niet tot een goed alternatief maakt.
2.1.11.
Bij brief van 22 juli 2014 heeft [X] van de Amsterdamse politie onder meer geschreven:
(…) ik [doe] u hierbij, zakelijk weergegeven en samengevat, een overzicht van de relevante registraties betreffende het adres [adres] toekomen, waar thans de heer [geïntimeerde] woonachtig is.
12 april 2013 (…)
Omstreeks 06.40 uur krijgen politieambtenaren de opdracht te gaan naar perceel [adres]. Er zou een brand in de woning gaande zijn. (…) Er werden geen personen in de woning aangetroffen. Wel werd een gewone en een reeds overleden kat aangetroffen.
Het vermoeden van de brandweer is dat de brand met behulp van aangetroffen flessen (was)benzine en of andere brandbare stof is aangestoken en dat gezien de brandhaard, de muren daarmee zijn besprenkeld.
Gezien de feiten zoals die op dat moment de kennis waren gekomen, rees het vermoeden dat de brand was aangestoken door de bewoner van de woning, [geïntimeerde].
De heer [geïntimeerde] is in deze zaak vrijgesproken.
24 december 2010(…)
(…) Rapps kregen door dat de brand op een kamer van een patiënt plaatshad. (…) Voor het ontstaan van de brand konden wij een technische oorzaak uitsluiten. (…) SO[hof: kennelijk [geïntimeerde]]
is overgebracht naar het AMC. Er is toegezegd dat de politie in kennis zal worden gesteld als slachtoffer bij kennis wordt gebracht. Dit mede doordat slachtoffer al meerdere malen door middel van brandstichting de kliniek heeft ontvlucht.
14 mei 2010 (…)
Rapps kregen melding inzake een verward/overspannen persoon aan de [adres] (…) Het ging om de verwarde zoon [geïntimeerde] van de familie [naam]. (…) HB was gebeld door het korps Kennemerland met het verzoek [geïntimeerde] op te halen terug te brengen naar de psychiatrische instelling. [geïntimeerde] laten brand alarm afgaan bij de psychiatrische instelling waardoor de deuren openspringen en hij weer vrolijk naar buiten wandeld. Dit is nu al de 11ex dat hij door de politie opgehaald wordt thuis omdat hij zo naar buiten loopt.”

3.Beoordeling

3.1
In deze zaak heeft Eigen Haard gevorderd dat de huurovereenkomst tussen partijen zal worden ontbonden en dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om het gehuurde met de daarin vanwege hem aanwezige goederen en personen te ontruimen, uitvoerbaar bij voorraad, met nevenvorderingen.
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Hij overwoog daartoe allereerst dat uit hetgeen Eigen Haard heeft gesteld over de brandstichting nog niet volgt dat [geïntimeerde] de brand heeft gesticht. Het subsidiaire betoog van Eigen Haard dat [geïntimeerde], indien de brand door een ander is gesticht, daarvoor aansprakelijk is op grond van artikel 7:219 BW, faalt. Voor zover Eigen Haard heeft gesteld dat [geïntimeerde] ook zonder betrokkenheid bij de brandstichting is tekort geschoten als huurder overwoog de kantonrechter, samengevat, dat de voorgenomen maatregelen (periodieke controle dat [geïntimeerde] zijn medicatie inneemt en brandvoorkomende c.q brandwerende maatregelen in en om het gehuurde) in samenhang met zorg en bijstand van anderen uit de buurt het mogelijk maken dat [geïntimeerde] na zijn behandeling terugkeert in het gehuurde zonder (noemenswaardige) overlast en risico’s voor omwonenden, zodat ontbinding en ontruiming niet gerechtvaardigd zijn.
3.3
Tegen deze oordelen en de gronden waarop het berust is het hoger beroep van Eigen Haard gericht.
3.4
Eigen Haard heeft betoogd dat [geïntimeerde] niet heeft betwist dat de brand in het gehuurde is ontstaan door brandstichting. Met grief 2 stelt Eigen Haard de bewijslastverdeling inzake de brandstichting aan de orde.
3.4.1.
Vooropgesteld zij, dat de onderhavige procedure geen betrekking heeft op vergoeding van brandschade (art. 7:218 lid 2 BW), maar draait om de vraag of [geïntimeerde] zodanig is tekortgeschoten in zijn verplichtingen als huurder dat de huurovereenkomst moet worden ontbonden. Nu Eigen Haard primair heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten omdat hij de brand in het gehuurde heeft gesticht, draagt zij van die stelling de bewijslast.
3.4.2.
Eigen Haard heeft in dat verband aangevoerd dat er in het verleden meerdere incidenten met brandstichting zijn geweest waar [geïntimeerde] de hand in heeft gehad, zelfs in een van de instellingen waar [geïntimeerde] op dat moment verbleef. Volgens Eigen Haard hebben bovenburen verklaard dat toen [geïntimeerde] een boom aan het kappen was, hij liet weten “met mijn brandverleden kun je het hout van een boom maar beter opbergen” en hebben diezelfde buren [geïntimeerde] eerder op het stichten van een brandje betrapt, waarbij hij toen verklaarde “bankpasjes te verbranden voor de zonnegod”. Eigen Haard wijst voorts op de geestestoestand van [geïntimeerde] voorafgaand aan de brandstichting. De verklaring van [geïntimeerde] dat een derde de brand zou hebben gesticht is volgens Eigen Haard niet plausibel, temeer niet omdat geen sporen van braak zijn aangetroffen en [geïntimeerde] een solitair bestaan leidt.
3.5
Het hof constateert dat het betoog van Eigen Haard in belangrijke mate door bewijsstukken wordt ondersteund.
3.5.1.
Allereerst wordt verwezen naar de onder rov. 2.1.11 aangehaalde brief van de politie, waarvan [geïntimeerde] niet heeft weersproken dat hetgeen daarin is gerelateerd, ook waar geen namen worden genoemd, op hem betrekking heeft. [geïntimeerde] heeft weliswaar aangevoerd dat het weglopen uit de psychiatrische inrichting mogelijk was door het spuiten van deodorant naar rookmelders, zodat brandstichting daarvoor niet nodig was, maar heeft het door de politie gerelateerde voorval van 24 december 2010 niet dan wel onvoldoende weersproken. Dat voorval betreft zonder twijfel brandstichting in de inrichting.
3.5.2.
Uit de onder rov. 2.1.9 aangehaalde brief blijkt dat [geïntimeerde] volgens een van zijn buren al eerder brand heeft gesticht. Het onder 3.4.2 weergegeven relaas van Eigen Haard met daarin een weergave van verklaringen van bovenburen, heeft [geïntimeerde] onweersproken gelaten.
3.5.3.
De verklaring van psychiater Mooij (zie rov. 2.1.10) bevestigt dat de geestelijke toestand van [geïntimeerde] kort voor de brandstichting was verslechterd. Dat wordt ook duidelijk uit de onder 2.1.6 aangehaalde verklaringen van de psychiater en klinische psycholoog. Volgens hen lijdt [geïntimeerde] aan een ernstige ziekelijke stoornis van de geestvermogens en bevond [geïntimeerde] zich kort voor de tenlastegelegde feiten in een manisch-psychotische toestand, waarbij hij leed aan hallucineren en wanen. [geïntimeerde] heeft weliswaar aangevoerd dat de deskundigen er daarbij ten onrechte ervan uitgingen dat hij de ten laste gelegde feiten had begaan, maar niet valt in te zien waarom dat uitgangspunt ([geïntimeerde] is overigens voor één van die feiten veroordeeld) tot een onjuiste opvatting van de deskundige zou leiden. Het hof houdt de deskundigenadviezen daarom voor juist.
3.6
Dit een en ander, in onderlinge samenhang beschouwd, maakt zeer aannemelijk dat [geïntimeerde] de brand in het gehuurde heeft gesticht. Hetgeen [geïntimeerde] daar ter onderbouwing van zijn betwisting tegenover heeft gesteld, volstaat niet. [geïntimeerde] heeft betoogd dat hij met een (niet nader genoemde) kennis, die hij heeft geholpen en die enige tijd bij hem heeft gewoond, in onmin is geraakt en dat hij door deze met de dood is bedreigd. De juistheid van dit betoog moet echter in twijfel worden getrokken. Vast staat dat de brandhaarden binnen zijn aangetroffen. [geïntimeerde] heeft aan zijn verklaring toegevoegd dat hij (behalve aan zijn ouders) aan niemand de sleutel van zijn woning heeft gegeven. In het gehuurde zijn echter geen braaksporen aangetroffen. Hoe de brandstichter dan binnen heeft kunnen komen, heeft [geïntimeerde] onverklaard gelaten. Dat een kennis enige tijd bij [geïntimeerde] zou hebben gewoond verdraagt zich bovendien slecht met het van diverse zijden bevestigde gegeven (onder andere door psychiater Mooij, zie rov. 2.1.10) dat [geïntimeerde] een solitair leven leidt. [geïntimeerde] heeft nagelaten zijn betoog toereikend te onderbouwen. Aanknopingspunten voor de juistheid van dat betoog zijn ook overigens onvoldoende gebleken. Dat betekent dat [geïntimeerde] de voldoende concrete en onderbouwde stellingen van Eigen Haard met betrekking tot de brandstichting onvoldoende gemotiveerd weersproken heeft gelaten. Dit brengt mee dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen maar van de juistheid van de onderbouwde stellingen van Eigen Haard wordt uitgegaan. Dat [geïntimeerde] door de strafrechter van de brandstichting is vrijgesproken, verzet zich niet tegen die conclusie. Een verschil in uitkomst tussen een strafrechtelijke en een civielrechtelijke procedure laat zich immers verklaren door de verschillen tussen de onderscheiden procedures.
3.6.1.
De brandstichting door [geïntimeerde] in het gehuurde is een tekortkoming die op zichzelf reeds de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Daar komt bij dat uit de onder rov. 2.1.6 en 2.1.10 aangehaalde verklaringen valt af te leiden dat de kans op herhaling aanwezig is, gelet op de schizoaffectieve stoornis van [geïntimeerde] en zijn aversie tegen gebruik van medicatie. Het hof acht het treffen van (brandpreventie en brandwerende) maatregelen in en om het gehuurde en het (verder) instellen van een netwerk rondom [geïntimeerde] onvoldoende waarborgen om herhaling van de gebeurtenissen te voorkomen. Het belang van [geïntimeerde] om in het gehuurde te kunnen blijven wonen omdat zijn stoornis tot zelfstandig wonen noopt en hij in het gehuurde omringd is door een netwerk van familie en bekenden die zo nodig zorg kunnen verlenen weegt, ten slotte, onvoldoende op tegen de belangen van de omwonenden op een veilige woonomgeving.
3.7
Grief 2 slaagt mitsdien. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De vorderingen van Eigen Haard zullen alsnog worden toegewezen, zoals in het dictum te vermelden. Bij bespreking van de overige grieven bestaat geen belang meer. [geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van in geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
ontbindt de huurovereenkomst tussen Eigen Haard en [geïntimeerde] betreffende de woonruimte te [woonplaats] aan het adres [adres];
veroordeelt [geïntimeerde] om het gehuurde binnen drie dagen na betekening van dit arrest met wie en wat zich daarin vanwege zijnentwege moge bevinden te ontruimen, te verlaten en met afgifte der sleutels en achterlating van al wat tot het gehuurde behoort, in behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van Eigen Haard te stellen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Eigen Haard begroot op € 204,82 aan verschotten en € 500,= voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 781,52 aan verschotten en € 894,= voor salaris, en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betaling door Eigen Haard tot aan de dag van voldoening/terugbetaling aan Eigen Haard;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, R.H. de Bock en H.J.M. Boukema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.