ECLI:NL:GHAMS:2015:2699

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
200.092.832-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van beslissingen in hoger beroep inzake betaling van facturen voor kinderopvang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een kinderopvangorganisatie en een cliënt over de betaling van facturen. Het hof kwam terug op eerdere beslissingen in een tussenarrest van 24 februari 2015, waarin ten onrechte acht was geslagen op de memorie van antwoord van de geïntimeerde. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden, had vorderingen ingesteld tot betaling van facturen voor kinderopvang, die door de kantonrechter eerder waren afgewezen. Het hof oordeelde dat de appellante haar vordering voldoende had onderbouwd met bewijsstukken, in tegenstelling tot de geïntimeerde, die de hoogte van de gevorderde hoofdsom betwistte zonder deze betwisting te onderbouwen. Het hof heeft de vorderingen van de appellante alsnog toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De geïntimeerde werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.092.832/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : CV 10-42524
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 juni 2015
inzake
[appellante] h.o.d.n. KINDERDAGVERBLIJF [X],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden te ‘s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.R. Hostmann te Capelle aan den IJssel.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna weer [X] en [geïntimeerde] genoemd.
Op 24 februari 2015 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest gewezen, waarnaar het hof verwijst.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte inhoudende nadere toelichting ([X]);
- antwoordakte ([geïntimeerde]).
Vervolgens is arrest bepaald.

2.Beoordeling

2.1.
In het tussenarrest van 24 februari 2015 heeft het hof overwogen dat op de rol
van 7 mei 2013 akte van niet dienen is verleend voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde], maar dat zich desalniettemin een memorie van antwoord bij de gefourneerde stukken bevond, waar het hof in het tussenarrest van 19 augustus 2014 en de daarin gegeven beslissingen (ten onrechte) acht op heeft geslagen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag of en zo ja op welke onderdelen om die reden moet worden teruggekomen op het tussenarrest van 19 augustus 2014. Partijen hebben aktes genomen waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.2.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat zij de memorie van antwoord vóór 7 mei 2013, en
derhalve tijdig, bij het hof heeft ingediend. Zij beroept zich er kennelijk op dat ten onrechte akte van niet dienen is verleend.
2.3.
Het hof overweegt als volgt. De zaak stond op de rol van 7 mei 2013 voor het
nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde]. Daarbij was [geïntimeerde] door [X] peremptoir gesteld. De memorie van antwoord is bij brief met H12 formulier, beiden gedateerd op 7 mei 2013, aan het hof toegezonden. De poststempel op de envelop is van 8 mei 2013. De memorie van antwoord is op 13 mei 2013 binnengekomen bij het hof. Dit is te laat. Derhalve is terecht akte van niet dienen verleend. Dit betekent dat in het tussenarrest van 19 augustus 2014 ten onrechte acht is geslagen op de memorie van antwoord van [geïntimeerde]. Het hof verbetert deze omissie hierbij en komt (derhalve) terug van zijn beslissingen in het tussenarrest van 19 augustus 2014. Het hof zal hierna de grieven van [X] opnieuw bespreken, waarbij de memorie van antwoord van [geïntimeerde] buiten beschouwing zal worden gelaten. Dit betekent dat ook de aktes die naar aanleiding van het tussenarrest van 19 augustus 2014 door partijen zijn genomen bij het hierna volgende buiten beschouwing worden gelaten.
2.4.
De in het tussenarrest van 19 augustus 2014 onder 2. vastgestelde feiten
behoeven geen wijziging.
2.5.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van [X] tot
betaling door [geïntimeerde] van de in het tussenarrest van 19 augustus 2014 in 2.2 tot en met 2.4 genoemde facturen met kosten en rente, afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe geoordeeld dat [X] heeft nagelaten haar vordering met bewijsstukken te onderbouwen ondanks dat zij hiertoe twee keer in de gelegenheid is gesteld, waardoor niet is komen vast te staan welk bedrag [geïntimeerde] nog aan [X] verschuldigd is. [X] is veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde], die zijn begroot op € 200,- inclusief btw, voor zover verschuldigd. Tegen deze beslissing komt [X] met haar grief op.
2.6.
[X] heeft in hoger beroep een afschrift van de aan haar vordering ten grondslag
liggende overeenkomst, facturen en aanmaningsbrieven in het geding gebracht. Naar het oordeel van het hof heeft [X] haar vordering aldus voldoende concreet onderbouwd. [geïntimeerde] heeft weliswaar - in eerste aanleg - de hoogte van de gevorderde hoofdsom betwist en aangevoerd dat de hoofdsom niet het bedrag is dat zij en [X] zijn overeengekomen, maar deze enkele, niet nader toegelichte betwisting is tegenover de door [X] in hoger beroep overgelegde bewijsstukken onvoldoende om tot de conclusie te kunnen leiden dat de vordering van [X] ter zake van de hoofdsom moet worden afgewezen. Dit betekent dat de gevorderde hoofdsom alsnog zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
2.7.
[X] heeft voorts gemotiveerd en onder overlegging van aanmaningsbrieven (bij
de memorie van grieven) gesteld dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. [X] vordert een bedrag van € 600,00, welk bedrag is gebaseerd op de Staffel buitengerechtelijke incassokosten en salarissen in rolzaken kanton. Naar het oordeel van het hof zijn de kosten in de gegeven omstandigheden redelijk en in redelijkheid gemaakt. De vordering te dien aanzien zal derhalve eveneens worden toegewezen.
2.8.
De slotsom is dat de grief slaagt en dat het bestreden vonnis zal worden
vernietigd. Het hof zal de vorderingen van [X] alsnog toewijzen als hierna te
melden. [X] heeft daarnaast terugbetaling gevorderd van al hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met rente. Gezien deze uitkomst zal het hof ook die vordering toewijzen.
2.9.
[geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten
van het geding in beide instanties, een en ander te vermeerderen met rente.
2.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [X] van een bedrag van € 4.030,00 aan hoofdsom en € 168,28 aan rente berekend tot en met 5 november 2011, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.030,00 vanaf 5 november 2010 tot de dag der algehele voldoening, een en ander tezamen een bedrag van € 5.000,00 niet te boven gaand;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [X] van al hetgeen [X] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [X] begroot op € 284,84 aan verschotten en € 400,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 367,31 aan verschotten en € 1.264,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het wijzen van dit arrest;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H.C. van Harmelen, C.C. Meijer en R.H. de Bock en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.