ECLI:NL:GHAMS:2015:2668

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
200.154.397/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen oud-notaris over onjuiste betaling bouwvergunning en gebrek aan verantwoording

In deze zaak gaat het om een klacht van twee klagers tegen een oud-notaris. De klagers hebben op 20 augustus 2014 een beroepschrift ingediend tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch, die hun klacht ongegrond had verklaard. De klagers verwijten de oud-notaris dat hij ten onrechte slechts een gedeelte van de vergoeding voor de bouwvergunning aan de gemeente heeft voldaan en dat hij heeft geweigerd rekening en verantwoording af te leggen over de betaling aan de gemeente. Het hof heeft de klacht in twee onderdelen beoordeeld. Het eerste klachtonderdeel, dat de oud-notaris onvoldoende heeft voldaan aan zijn zorgplicht door niet het volledige bedrag aan de gemeente te betalen, is gegrond verklaard. Het hof oordeelt dat de oud-notaris bij de klagers het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij het volledige bedrag zou betalen. Het tweede klachtonderdeel, dat de oud-notaris niet heeft gereageerd op verzoeken om verantwoording, is ongegrond verklaard. Het hof legt de oud-notaris de maatregel van berisping op en vernietigt de eerdere beslissing van de kamer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.154.397/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2014/24
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 30 juni 2015
inzake
1. [appellant 1],
2. [appellant 2],
beiden wonend te [plaats],
appellanten,
gemachtigde: mr. P.J.L. Tacx, advocaat te Someren,
tegen
mr. [oud-notaris],
oud-notaris te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.J. de Jong Schouwenburg, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna: klagers) hebben op 20 augustus 2014 een beroepschrift
– met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort 's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 21 juli 2014 (ECLI:NL:TNORSHE:2014:22). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klagers tegen geïntimeerde (hierna: de oud-notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
De gronden van het beroep zijn aangevoerd op 15 oktober 2014.
1.3.
De oud-notaris heeft op 24 november 2014 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Van de zijde van klagers is op 3 april 2015 nog een aanvullende productie bij het hof ingekomen.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 april 2015. Klager
sub 1, vergezeld van zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de oud-notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klagers aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klagers hebben een perceel grond te [plaats] (hierna: het perceel) gekocht van wijlen [naam] (hierna: verkoper). De koopovereenkomst is vastgelegd in een onderhandse akte die op 30 september 2004 door verkoper en klagers is ondertekend.
3.2.2.
De door klagers voor akkoord ondertekende brief van 16 september 2004 van [makelaar x] maakt onderdeel uit van bovenvermelde koopakte. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Op de kavel kan worden gebouwd in het kader van de “Ruimte voor Ruimte’ regeling. U bent bekend met het feit dat voor het verkrijgen van een bouwvergunning een bedrag van€ 90.750,00 aan notariskantoor [naam] moet worden overgemaakt voor het notarieel transport van de kavel.
De notaris zorgt voor afdracht aan de gemeente
Dit bedrag komt zoals besproken voor uw rekening. De totale verkrijgingsprijs van de kavel inclusief bouwrecht bedraagt derhalve € 188.250,00 V.O.N.”
3.2.3.
Verkoper heeft de oud-notaris, destijds verbonden aan Notariskantoor [naam] te [plaats] (hierna: het notariskantoor), verzocht zorg te dragen voor de levering van het perceel.
3.2.4.
Op 10 juni 2005 heeft de oud-notaris twee afrekeningsnota’s aan klagers toegezonden, te weten:
- een afrekeningsnota ‘aankoop perceel grond’ van € 97.500,-, te vermeerderen met de kosten van de hypotheekakte ten bedrage van € 708,26, en;
- een afrekeningsnota ‘vergoeding bouwvergunning’ van € 90.750,-.
Klagers hebben deze bedragen gestort op de derdengeldenrekening van de oud-notaris.
3.2.5.
Op 15 juni 2005 heeft de oud-notaris de leveringsakte gepasseerd.
3.2.6.
Klagers hebben op het perceel een woning gerealiseerd. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ0520) hebben klagers de door hen betaalde vergoeding voor de bouwvergunning van € 90.750,- teruggevorderd van de gemeente [plaats] (hierna: de gemeente) op grond van onverschuldigde betaling.
3.2.7.
De gemeente heeft in reactie op het verzoek tot terugbetaling aan klagers bericht dat zij van de oud-notaris op 20 juni 2005 een bedrag van € 40.491,18 heeft ontvangen onder vermelding van ‘Normbijdrage HJM van [naam]’.
3.2.8.
De toenmalige advocaat van klagers heeft vervolgens aan de oud-notaris nadere informatie gevraagd over de geldstromen rondom de betaling van de bouwvergunning.
3.2.9.
Bij e-mailbericht van 15 november 2013 heeft de notaris die het protocol van de oud-notaris heeft overgenomen onder meer het volgende geantwoord:
“Er is geen rechtstreekse overeenkomst tussen uw cliënten en de gemeente gesloten betreffende de afdracht van de vergoeding. Wij hebben uitvoering gegeven aan de tussen uw cliënten en wijlen [verkoper] gesloten overeenkomst(en). Het ‘doorleiden’ van de betaalde vergoeding naar de gemeente maakte onderdeel uit van een geheel aan afspraken tussen wijlen [verkoper] en de gemeente (waarbij uw cliënten derhalve geen partij waren), zodat ik u daarover vanwege mijn geheimhoudingsverplichting geen nadere gegevens kan verstrekken (voorzover ik hierover zou beschikken).”
3.2.10.
Bij brief van 22 januari 2014 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de oud-notaris betwist dat klagers opdracht hebben gegeven tot betaling van een bedrag van € 90.750,- aan de gemeente en dat de oud-notaris de (vermeende) opdracht van klagers heeft aanvaard.

4.Het standpunt van klagers

Klagers verwijten de oud-notaris dat hij niet heeft gehandeld zoals dat van hem op grond van artikel 17 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) mocht worden verwacht. De klacht valt – naar het oordeel van het hof – in de volgende onderdelen uiteen.
i. De oud-notaris heeft ten onrechte slechts een gedeelte van de vergoeding voor de bouwvergunning aan de gemeente voldaan.
ii. De oud-notaris heeft ten onrechte geweigerd rekening en verantwoording af te leggen met betrekking tot de (uit)betaling aan de gemeente van het door hen aan de oud-notaris betaalde bedrag aan vergoeding voor de bouwvergunning. Een beroep op zijn geheimhoudingsplicht komt hem ten aanzien daarvan niet toe.

5.Het standpunt van de oud-notaris

De oud-notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de oud-notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.De beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1.
Het meest verstrekkende verweer van de oud-notaris is dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun op 1 april 2014 bij de kamer ingediende klacht, omdat de driejaarstermijn van artikel 99 lid 15 Wna is overschreden. De afrekening en de notariële akte waarop de klacht van klagers betrekking heeft dateren van respectievelijk 10 juni 2005 en 15 juni 2005. Volgens de oud-notaris is het recht om te klagen daarom op 16 juni 2008 vervallen.
6.2.
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 99 lid 15 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.
6.3.
Evenals de kamer is het hof van oordeel dat de driejaarstermijn in 2013 – en dus niet in 2005 – is ingegaan en dat klagers daarom kunnen worden ontvangen in hun klacht. De kamer heeft terecht overwogen dat, hoewel de klacht betrekking heeft op het handelen van de oud-notaris ten aanzien van de afrekeningsnota’s van 10 juni 2005, klagers pas in 2013 door een mededeling van de gemeente kennis hebben genomen van het feit dat de oud-notaris een bedrag van € 40.491,18 heeft uitbetaald aan de gemeente.
Inhoudelijk
Klachtonderdeel i.
6.4.
Vaststaat dat verkoper en klagers een koopovereenkomst hebben gesloten ter zake van een perceel grond. Onderdeel van deze koopovereenkomst is de onder 3.2.2. vermelde brief. De oud-notaris heeft de leveringsakte opgesteld en gepasseerd. In deze akte wordt enkel melding gemaakt van de koopprijs van € 97.500,- vrij op naam. De oud-notaris heeft verder een tweetal afrekeningsnota’s gemaakt en verstuurd aan klagers. Eén van die nota’s ziet op de vergoeding van € 90.750,- voor de bouwvergunning. Klagers hebben het desbetreffende bedrag (in 2005) gestort op de derdengeldenrekening van de oud-notaris. Klagers waren, zo hebben zij aangevoerd, destijds in de veronderstelling dat de oud-notaris het volledige bedrag aan de gemeente zou betalen. Uiteindelijk is gebleken dat de oud-notaris een bedrag van
€ 40.491,18 heeft voldaan aan de gemeente ter zake van vergoeding voor de bouwvergunning. Hiervan valt de oud-notaris volgens klagers een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
6.5.
De oud-notaris heeft zich daartegen verweerd en aangevoerd dat hij het - door klagers op zijn derdengeldenrekening gestorte - bedrag van € 90.750,- destijds is gaan houden voor verkoper. Verkoper had een overeenkomst met de gemeente en was in dat kader dan ook verplicht tot afdracht van de ‘Ruimte voor Ruimte vergoeding’. De oud-notaris was slechts gedeeltelijk op de hoogte van deze naar zijn mening ‘complexe overeenkomst’. Volgens de oud-notaris is niet relevant of en in hoeverre de gemeente de vergoeding voor het perceel rechtstreeks geheel of gedeeltelijk van de oud-notaris dan wel van verkoper heeft ontvangen (door middel van betaling of verrekening).
6.6.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt voorop dat de zorgplicht van de notaris meebrengt dat hij betalingen van gelden die hem zijn toevertrouwd in verband met een aan hem verstrekte opdracht, in dit geval de levering van een onroerende zaak, verricht overeenkomstig de afspraken die partijen daartoe hebben gemaakt. Gelet op deze zorgplicht dient de notaris zijn nota van afrekening zo in te richten dat daaruit voor degenen die hem gelden toevertrouwt duidelijk is aan wie de notaris deze gelden zal uitbetalen. In dit geval heeft de oud-notaris niet voldaan aan deze zorgplicht. Hij heeft een aparte afrekeningsnota betreffende de vergoeding voor de bouwvergunning opgesteld, maar daarin niet vermeld aan wie hij namens de koper de vergoeding zou uitbetalen. Op deze nota zijn enkel vermeld de hoogte van het bedrag van de vergoeding en voor welke datum dit bedrag door klagers moest worden overgemaakt op de derdengeldenrekening van de oud-notaris. Ook anderszins heeft de oud-notaris niet aan klagers kenbaar gemaakt aan wie hij deze vergoeding zou (uit)betalen, althans dat is het hof niet gebleken. Door aldus te handelen heeft de oud-notaris bij klagers het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat hij namens hen het volledige bedrag van € 90.750,- aan de gemeente zou voldoen. Dat de oud-notaris, zoals hij heeft aangevoerd, ervan op de hoogte was dat de verkoper per kavel een normvergoeding van ongeveer € 90.000,- per kavel moest betalen, betekent nog niet dat hij zonder meer ervan mocht uitgaan dat het voor de kopers duidelijk was dat hij het bedrag van € 90.750,- voor de verkoper ging houden en niet namens klagers aan de gemeente zou doorbetalen. Door desondanks slechts een gedeelte van dit bedrag aan de gemeente te betalen (kennelijk in het kader van nadere afspraken met verkoper), heeft de oud-notaris jegens klagers onzorgvuldig gehandeld. Hiervan valt hem een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dit betekent dat, anders dan de kamer heeft geoordeeld, klachtonderdeel i. gegrond is.
Klachtonderdeel ii.
6.7.
De klacht van klagers dat de oud-notaris ten onrechte heeft geweigerd rekening en verantwoording af te leggen met betrekking tot de (uit)betaling aan de gemeente van het door klagers aan de oud-notaris betaalde bedrag aan vergoeding voor de bouwvergunning acht het hof - evenals de kamer - ongegrond. Immers, bij e-mailbericht van 15 november 2013 (zie 3.2.9.) heeft (de opvolger van) de oud-notaris op vragen van klagers over deze (uit)betaling voor zover hij kon en mocht een antwoord gegeven. Dat dit antwoord wellicht niet bevredigend was voor klagers en de uitbetaling op zich wel verwijtbaar is, maakt nog niet dat de oud-notaris inzake de rekening en verantwoording een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Klachtonderdeel ii. is dan ook ongegrond.
Maatregel
6.8.
Gezien de aard van het gegrond verklaarde klachtonderdeel en de ernst van de geconstateerde feiten, dient naar het oordeel van het hof de maatregel van berisping aan de oud-notaris te worden opgelegd.
6.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.10.
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de beslissing van de kamer in haar geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel i. gegrond;
- verklaart klachtonderdeel ii. ongegrond;
- legt de oud-notaris de maatregel van berisping op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.H. Lieber en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2015 door de rolraadsheer.