Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft klaagster, de zus van de erflater, een klacht ingediend tegen twee notarissen naar aanleiding van de afwikkeling van de nalatenschap van haar overleden broer. De klacht betreft voornamelijk de wijze waarop notaris sub 1 de saldi van de en/of rekeningen heeft toegerekend aan de nalatenschap. Klaagster stelt dat notaris sub 1 ten onrechte heeft aangenomen dat de saldi slechts voor de helft aan de nalatenschap toebehoren, terwijl deze volgens haar volledig afkomstig zijn van de erflater. Daarnaast verwijt klaagster notaris sub 1 dat zij pas in augustus 2014 een overzicht van de nalatenschap heeft ontvangen, terwijl dit eerder had moeten gebeuren volgens het testament van de erflater.
Het hof heeft de klacht van klaagster tegen notaris sub 1 gedeeltelijk ontvankelijk verklaard, maar het klachtonderdeel over de toerekening van de saldi ongegrond verklaard. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer dat klaagster in haar klacht tegen notaris sub 2 niet-ontvankelijk is. De kamer had eerder al geoordeeld dat de klacht tegen notaris sub 1 na het verstrijken van de driejaarstermijn was ingediend, maar het hof oordeelt dat klaagster in dit specifieke klachtonderdeel ontvankelijk is. De beslissing van de kamer wordt in zoverre vernietigd, maar voor het overige blijft deze in stand.
De uitspraak van het hof benadrukt de verantwoordelijkheden van notarissen in het afwikkelen van nalatenschappen en de noodzaak voor klaagsters om tijdig hun klachten in te dienen. Het hof heeft de bestreden beslissing van de kamer bevestigd, met uitzondering van de klachten tegen notaris sub 2, die niet-ontvankelijk zijn verklaard.