ECLI:NL:GHAMS:2015:2546

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
200.150.132-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over schade door hennepkwekerij in gehuurde woning

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder en verhuurder. De verhuurder, [geïntimeerden], heeft de huurder, [appellant], aansprakelijk gesteld voor schade aan de woning die is ontstaan door de aanwezigheid van een hennepkwekerij. De huurder heeft de woning gehuurd vanaf 1 juli 2012, en op 14 december 2012 heeft de politie een hennepkwekerij met 300 planten in de woning aangetroffen. De verhuurder heeft de huurder aansprakelijk gesteld voor de schade, die werd geschat op tussen de €20.000 en €30.000. De huurder heeft afstand gedaan van zijn rechten uit de huurovereenkomst per 1 januari 2013 en erkende de schade, maar betwistte de hoogte ervan.

De kantonrechter heeft in een eerder vonnis de huurder veroordeeld tot betaling van €21.897,89 aan schadevergoeding, maar de huurder is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verhuurder voldoende bewijs heeft geleverd van de schade door middel van foto's en een proces-verbaal van aangifte. Het hof oordeelt dat het wettelijk vermoeden van artikel 7:224 lid 2 BW is weerlegd door de verhuurder, en dat de huurder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en de huurder veroordeeld tot betaling van €20.902,89 aan de verhuurder, met veroordeling van de huurder in de proceskosten. Het hof heeft de vordering van de verhuurder voor het overige bekrachtigd en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.150.132/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 2190553 / CV EXPL 13-8042
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juni 2015
inzake
[appellant],
domicilie kiezende te Hoofddorp,
appellant,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1],

2.
[geïntimeerrde sub 2],
wonend te Vienna, Virginia, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.M. de Jonge te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en van [geïntimeerden] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 28 mei 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 5 maart 2014, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties;
Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 april 2015 doen bepleiten, [appellant] door mr. Raaijmakers en [geïntimeerden] door mr. L.A. Drenth, advocaat te Utrecht, laatstgenoemde aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [geïntimeerden] hebben nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad -veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geen feiten vastgesteld. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[geïntimeerden] zijn eigenaren van de woning aan de Rodelindalaan nr. 86 te Nieuw Vennep (hierna: de woning). [appellant] heeft de woning met ingang van 1 juli 2012 van [geïntimeerden] gehuurd.
2.2.
De politie heeft op 14 december 2012 een compleet ingerichte hennepkwekerij in de woning aangetroffen met 300 hennepplanten. De politie heeft de hennepkwekerij ontmanteld.
2.3.
[geïntimeerden] hebben [appellant] bij brief van 14 december 2012 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij (zullen) lijden als gevolg van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in hun woning. Die brief houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
(...)
Voor al deze schade stel ik u aansprakelijk. Ik schat dat de schade nu reeds€ 20.000,-- tot € 30.000,-- bedraagt, (...).
Mocht u er behoefte aan hebben de schade te laten vaststellen door expert, dan is het natuurlijk mogelijk om hier afspraken over te maken. Uw voorstel ontvang ik in dat geval graag schriftelijk.
2.4.
[appellant] heeft afstand gedaan van zijn rechten uit de huurovereenkomst per 1 januari 2013.
2.5.
Een email van 17 januari 2013 van de raadsman van [appellant] aan [geïntimeerden] houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
(...)
Allereerst bericht ik u dat cliënt tegen zijn wil in een wietkwekerij in uw woning heeft gehad. Cliënt zegt u toe dat hij (...) de redelijke begrootte schade aan de woning erkent en voor zover redelijk zal vergoeden.
U laat cliënt toe in uw woning om zijn eigendommen weg te nemen.
(...)

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerden] vorderen veroordeling van [appellant] tot betaling van
€ 24.262,60, aan - onder meer - schade aan de woning, gederfde huurinkomsten en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft de gevorderde buitengerechtelijke kosten gematigd tot € 800,-- en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 21.897,89 en vergoeding van de proceskosten. Tegen deze beslissing komt [appellant] met één grief op.
3.2.
[appellant] voert aan dat niet duidelijk is in welke staat de woning bij aanvang en bij het einde van de huurovereenkomst was.
3.3.
Het hof overweegt als volgt. Op zichzelf genomen is juist dat indien bij aanvang van de huur geen beschrijving van het gehuurde is opgemaakt, verondersteld wordt, behoudens tegenbewijs, dat de huurder het gehuurde in de staat heeft ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst. [geïntimeerden] hebben door middel van foto's gemotiveerd uiteengezet dat de woning bij het aangaan van de huurovereenkomst in goede staat was en welke schade aan de woning bij het einde van de huurovereenkomst aanwezig was door de aanwezigheid van de hennepplantage. [geïntimeerden] hebben daarmee het wettelijk vermoeden als bedoeld in artikel 224 lid 2 BW, laatste volzin, afdoende weerlegd. De enkele, niet nader gemotiveerde of onderbouwde stelling van [geïntimeerden] dat volgens hem niet duidelijk is in welke staat de woning was bij aanvang en bij einde van de huurovereenkomst geeft onvoldoende aanleiding en aanknopingspunt voor bewijslevering aan zijn kant, temeer niet nu hij ook in het geheel niet ontkent dat bij aanvang van de huurovereenkomst geen hennepplantage in de woning aanwezig was.
3.4.
Voorts voert [appellant] aan dat hij nimmer in de gelegenheid is gesteld de woning zelf deugdelijk op te leveren.
3.5.
[geïntimeerden] hebben [appellant] bij brief van 14 december 2012 aansprakelijk gesteld voor de schade. [appellant] is daarbij door [geïntimeerden] uitgenodigd de schade aan de woning te inspecteren. [appellant] heeft via zijn raadsman bij email van 17 januari 2013 medegedeeld de redelijk begrootte schade te erkennen en die schade te zullen vergoeden. In die gang van zaken ligt naar het oordeel van het hof besloten dat [appellant] de schade aan de woning niet zelf wenste te herstellen en de woning in behoorlijke staat aan [geïntimeerden] op te leveren, omdat hij in plaats daarvan erkent de schade te zullen vergoeden. Het betoog van [appellant] treft dan ook geen doel.
3.4.
[geïntimeerden] hebben aan de hand van een proces-verbaal van aangifte en door middel van foto's gemotiveerd uiteengezet welke schade aan de woning is veroorzaakt door de aanwezigheid van de hennepplantage. Op grond daarvan staat naar het oordeel van het hof vast dat schade aan de woning is ontstaan door het aan [appellant] toe te rekenen tekortschieten en dat de door [geïntimeerden] gestelde herstelwerkzaamheden verricht moesten worden om die schade aan de woning te herstellen. Gelet op de oorzaak van de schade (een compleet ingerichte hennepplantage met 300 planten) kon [appellant] niet volstaan met een blote betwisting van de door [geïntimeerden] gestelde waterschade.
3.5.
De kosten daarvan hebben [geïntimeerden] gespecificeerd aan de hand van facturen en betalingsbewijzen. De niet onderbouwde stelling van [appellant] dat de door [geïntimeerden] gestelde (herstel)werkzaamheden aan de woning niet daadwerkelijk nodig waren of dat deze werkzaamheden niet zijn verricht, althans dat [geïntimeerden] de kosten daarvan niet daadwerkelijk hebben betaald, is daar tegenover niet voldoende en wordt verworpen.
3.6.
Ten slotte heeft [appellant] aangevoerd dat de waarborgsom die hij bij het aangaan van de huurovereenkomst aan [geïntimeerden] is betaald niet is verrekend of aan hem is terugbetaald.
3.7.
[geïntimeerden] hebben dat niet, althans niet gemotiveerd bestreden. In zoverre is de grief gegrond. Uit de overgelegde schriftelijke huurovereenkomst blijkt dat [appellant] € 995,-- aan waarborgsom heeft betaald. Dat bedrag dient in mindering te worden gebracht op de vordering van [geïntimeerden] Het vonnis zal daartoe worden vernietigd. Voor het overige faalt de grief. [appellant] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van € 21.897,89
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerden] van € 20.902,89;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 704,-- aan verschotten en € 3.474,-- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C. Uriot en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.