In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder en verhuurder. De verhuurder, [geïntimeerden], heeft de huurder, [appellant], aansprakelijk gesteld voor schade aan de woning die is ontstaan door de aanwezigheid van een hennepkwekerij. De huurder heeft de woning gehuurd vanaf 1 juli 2012, en op 14 december 2012 heeft de politie een hennepkwekerij met 300 planten in de woning aangetroffen. De verhuurder heeft de huurder aansprakelijk gesteld voor de schade, die werd geschat op tussen de €20.000 en €30.000. De huurder heeft afstand gedaan van zijn rechten uit de huurovereenkomst per 1 januari 2013 en erkende de schade, maar betwistte de hoogte ervan.
De kantonrechter heeft in een eerder vonnis de huurder veroordeeld tot betaling van €21.897,89 aan schadevergoeding, maar de huurder is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verhuurder voldoende bewijs heeft geleverd van de schade door middel van foto's en een proces-verbaal van aangifte. Het hof oordeelt dat het wettelijk vermoeden van artikel 7:224 lid 2 BW is weerlegd door de verhuurder, en dat de huurder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en de huurder veroordeeld tot betaling van €20.902,89 aan de verhuurder, met veroordeling van de huurder in de proceskosten. Het hof heeft de vordering van de verhuurder voor het overige bekrachtigd en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.