ECLI:NL:GHAMS:2015:2377

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
23-004597-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging en opzetheling

Dit arrest betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor diefstal in vereniging en opzetheling. De feiten zijn als volgt: op 30 november 2013 heeft de verdachte, samen met een medeverdachte, in Amsterdam een aantal mobiele telefoons, portemonnees, een Ipod en sigaretten gestolen uit de kleedkamer van een sportvereniging terwijl het team aan het spelen was. De verdachte werd later aangehouden in zijn woning, waar ook gestolen goederen werden aangetroffen. Tijdens de rechtszitting heeft de verdediging vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal in vereniging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 140 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de diefstal. Het hof overwoog dat de verdachte, als coach van het team, een bijzondere verantwoordelijkheid had en dat zijn handelen de vereniging in diskrediet had gebracht. De strafoplegging hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar het hof vond de eerdere straf niet meer opportuun en paste deze aan.

Uitspraak

parketnummer: 23-004597-14
datum uitspraak: 13 april 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-654285-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 30 november 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer (mobiele) telefoon(s) (merk HTC en/of Samsung en/of Apple) en/of portemonnees (met inhoud) en/of een Ipod (merk Apple) en/of een of meer sigaret(ten) en/of een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 30 november 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer (mobiele) telefoon(s) (merk HTC en/of Samsung en/of Apple) en/of portemonnees (met inhoud) en/of een Ipod (merk Apple) en/of een of meer sigaret(ten) en/of een of meer geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
2:
hij op of omstreeks 3 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een rijbewijs op naam van [slachtoffer 11] heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank.

Standpunt verdediging

De raadsvrouw heeft in hoger beroep met betrekking tot feit 1 vrijspraak bepleit, aangezien geen sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Voorts is ten aanzien van een aantal gestolen goederen aangevoerd dat deze goederen niet bij de verdachte dan wel de medeverdachte zijn aangetroffen. Zij heeft daartoe - kort gezegd - betoogd dat de deur van de kleedkamer enige tijd open is gebleven, waardoor haars inziens niet valt uit te sluiten dat in die tussentijd andere(n) de overige goederen zou(den) hebben gestolen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat de verdachte geen wetenschap zou hebben gehad van de aanwezigheid van het rijbewijs in zijn woning, aangezien de verdachte regelmatig andere personen over de vloer krijgt. De verdachte dient haars inziens ook van feit 2 te worden vrijgesproken.

Beoordeling ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit

De raadsvrouw heeft allereerst betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu er geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering.
Het hof verwerpt dit verweer. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de diefstallen hebben plaatsgevonden tussen 12:15 en 13.15 uur uit een kleedkamer van [sportvereniging] en dat de verdachte ([functie 1]) en zijn medeverdachte ([functie 2]) rond het tijdstip van de diefstallen in
het kleedkamergebouw bij [sportvereniging] aanwezig zijn geweest. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op zaterdag 30 november 2013, omstreeks 12:15 uur aan de bar van de kantine van [sportvereniging] zat toen hij de verdachte op hem af zag komen lopen. De verdachte vertelt hem dat hij na de wedstrijd tussen het elftal D2 van [sportvereniging] en het elftal D5 van [naam] van die ochtend het wedstrijdformulier niet had ingevuld, omdat hij boos was over de wedstrijd en dat hij is teruggekomen om het wedstrijdformulier alsnog in te vullen. De getuige en de verdachte vullen samen het formulier in, waarna de verdachte wegliep. Ongeveer 5 à 10 minuten later is de getuige naar de andere kant van de kantine gelopen, waar hij zicht had op de deur van het kleedkamergebouw. Hij verklaart vanuit de kantine te hebben gezien dat de verdachte en de medeverdachte uit de enige toegangsdeur tot het aparte kleedkamergebouw (waarin zich alleen kleedkamers bevinden) kwamen lopen. Het was volgens de getuige vreemd dat de coach en de grensrechter daar liepen, nu zij daar niets meer te zoeken hadden (proces-verbaal van verhoor getuige, dossierpagina’s 55 en 56).
Na de eerste helft van de voetbalwedstrijd, omstreeks 13:15 uur, kwamen de aangevers terug in hun kleedkamer en ontdekten zij dat de deur was geopend en dat hun goederen waren gestolen. De aangever [slachtoffer 2] heeft toen via de Zoek mijn IPhone App, de locatie kunnen traceren van de gestolen IPhone van een teamgenoot [slachtoffer 3] (proces-verbaal aangifte, dossierpagina 4). Hierop is vervolgens de politie ingelicht over de diefstal en is de locatie van de gestolen telefoon van [slachtoffer 3] doorgegeven. De aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij de IPhone is blijven volgen totdat het signaal weg was. Dit was op de Middenweg ter hoogte van de Vomar (proces-verbaal aangifte, dossierpagina 7).
De verbalisanten die de melding over de diefstal omstreeks 13:48 uur binnenkregen en de locatie van de gestolen telefoon naderden, zagen een manspersoon op een fiets zitten die duidelijk met iets in zijn handen bezig was en om zich heen keek. Nadat zij deze locatie waren gepasseerd, hoorden zij dat de mobiele telefoon geen signaal meer afgaf en kennelijk was uitgezet. Hierop is deze man, zijnde de medeverdachte [medeverdachte], staande gehouden. Nadat verschillende gestolen telefoons bij de medeverdachte zijn aangetroffen, is hij om 13:55 uur aangehouden (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 30 en 31). Tussen de diefstal van de goederen en de aanhouding van de medeverdachte ligt maximaal 1 uur en 40 minuten. Onder de medeverdachte zijn 5 mobiele telefoons, een pakje Marlboro Classic sigaretten en een pakje Marlboro Flavour Mix sigaretten van de slachtoffers aangetroffen (kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina’s 111 t/m 114 en proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 41).
Omstreeks 20:30 uur is de verdachte in zijn woning aangehouden. In de woning van de verdachte is onder andere een witte Ipod aangetroffen en in beslag genomen (proces-verbaal van aanhouding, dossierpagina’s 27 en 28). Deze Ipod bleek één van de gestolen goederen te zijn, toebehorende aan aangever Staphorst (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 41).
Gezien de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen dat de verdachte naar het oordeel van het hof geen redelijke verklaring heeft kunnen geven voor zijn aanwezigheid in het kleedkamergebouw samen met de medeverdachte rond het tijdstip van de diefstal, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de diefstal in vereniging met zijn medeverdachte heeft begaan door deze gezamenlijk uit te voeren.
Naar aanleiding van het andere verweer met betrekking tot feit 1 overweegt het hof dat dit verweer slechts door de raadsvrouw ter terechtzitting als mogelijkheid is geopperd zonder gedegen onderbouwing met feiten en omstandigheden en dit verweer wordt in het licht van wat hiervoor is overwogen verworpen.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2

Tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
is door de politie een gestolen rijbewijs aangetroffen dat op naam gesteld is van [slachtoffer 11]
(proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, dossierpagina 52).
Uitgangspunt is dat een bewoner op de hoogte is van de in zijn woning aanwezige goederen. Dat er regelmatig andere personen over de vloer komen bij de verdachte, zoals de verdachte heeft verklaard, maakt dit niet anders. Daartoe is deze enkele stelling onvoldoende onderbouwd. Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het rijbewijs in zijn woning. Nu de verdachte [slachtoffer 11] niet kent, moet de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het rijbewijs van [slachtoffer 11] hebben geweten dat het van misdrijf afkomstig was.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op 30 november 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen mobiele telefoons (merk HTC en Samsung en Apple) en portemonnees met inhoud en een Ipod (merk Apple) en sigaretten en geldbedragen, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10].
2:
hij op 3 december 2013 te Amsterdam een rijbewijs op naam van [slachtoffer 11] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Wat onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 primair en feit 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan algemene en bijzondere voorwaarden gekoppeld.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Samen met een ander heeft de verdachte een groot aantal eigendommen van een voetbalteam gestolen uit de kleedkamer, terwijl dat team een wedstrijd speelde. Het hof acht dit bijzonder kwalijk, omdat men tijdens het sporten mag verwachten dat alle persoonlijke bezittingen veilig in de kleedkamers kunnen worden achtergelaten. Naast financiële schade brengt dergelijk handelen gevoelens van irritatie en onveiligheid met zich voor de maatschappij in het algemeen en de slachtoffers in het bijzonder. Dat de verdachte coach was van een team waarin zijn eigen zoon speelde, en nu bij diens vereniging zijn zoon niet meer mag coachen, merkt het hof niet aan als een strafverhogende of- verlagende omstandigheid. Wel is het hof van oordeel dat het de verdachte verweten kan worden dat het feit is gepleegd in verband met een wedstrijd van een jeugd voetbalteam, waarbij hij als volwassene een begeleidende rol had. Door zijn handelen heeft hij ook dit team, waarvan ook zijn zoon deel uitmaakt, en de vereniging waartoe het team behoort in diskrediet gebracht.
Het hof heeft bij de strafoplegging in deze zaak rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo is de verdachte goed bezig met zijn werkzaamheden in de kwekerij en met een traject van begeleidend wonen. Tevens is de verdachte op vrijwillige basis in behandeling geweest bij de Waag en kan hij zich daar weer melden indien nodig. De verdachte wordt momenteel voldoende begeleid. Voorts is het hof van oordeel dat het uitgebrachte reclasseringsrapport dateert
van 28 april 2014, waardoor geen actueel beeld geschetst wordt van de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Bij die stand van zaken acht het hof de straf zoals deze door de rechtbank was opgelegd niet meer opportuun en acht het hof, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij
[slachtoffer 7]heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 312,20, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 30 november 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij
[slachtoffer 6]heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 375,21, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 30 november 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij
[slachtoffer 9]heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 478,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 50,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de voornoemde schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 9] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 9], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 7] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 312,20 (driehonderdtwaalf euro en twintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 7], ter zake van het onder 1 primair, 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 312,20 (driehonderdtwaalf euro en twintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 375,21 (driehonderdvijfenzeventig euro en eenentwintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 6], ter zake van het onder 1 primair, 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 375,21 (driehonderdvijfenzeventig euro en eenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. S. Clement en mr. A. van Verseveld, in tegenwoordigheid van S. Ost, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 april 2015.
Mr. A. van Verseveld is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.