In deze zaak gaat het om de ontbinding van een koopovereenkomst van een boerderij in Frankrijk. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.B. van Heijningen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de vorderingen van de appellante afgewezen, waarbij de erfgenaam van de verkoper, de heer [X], als gedaagde was opgetreden. De appellante vorderde ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding, omdat de erfgenaam [geïntimeerde] zich beroept op een wilsgebrek van de heer [X]. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de rechtbank zijn vastgesteld, niet in geschil zijn en dienen als uitgangspunt voor de beoordeling.
De rechtbank had geoordeeld dat de koopovereenkomst niet rechtsgeldig was, omdat de heer [X] ten tijde van de overeenkomst geestelijk niet in orde zou zijn geweest. Het hof heeft echter geoordeeld dat de erfgenaam [geïntimeerde] niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van een wilsgebrek. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante contractspartij is van de heer [X] en dat de koopovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen. De vordering tot ontbinding van de koopovereenkomst is toegewezen, terwijl de vordering tot schadevergoeding is afgewezen, omdat de appellante deze niet voldoende had onderbouwd. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.