ECLI:NL:GHAMS:2015:2312

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
200.153.998-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade aan geparkeerde auto in parkeergarage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de gemeente Haarlem over de aansprakelijkheid voor schade aan zijn oldtimer, die geparkeerd stond in een gemeentelijke parkeergarage. [appellant] had een maandkaart gekocht voor de parkeergarage en stelde de gemeente aansprakelijk voor schade aan zijn auto, die was ontstaan doordat er twee jongeren in zijn auto waren aangetroffen. De kantonrechter had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat de overeenkomst tussen hem en de gemeente niet als een bewaarneming in de zin van artikel 7:600 BW kon worden aangemerkt. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de gemeente niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen. Het hof stelde vast dat [appellant] de feitelijke macht over zijn auto had behouden en dat de gemeente geen aansprakelijkheid droeg voor de schade die was ontstaan door vandalisme. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.153.998/01
zaak-/rolnummer rechtbank Haarlem : 2374324/CV EXPL 13-10694
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 juni 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. H.S.A. Wijnands te Haarlem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAARLEM
zetelend te Haarlem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.E. Biezenaar te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de gemeente genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 8 augustus 2014 onder aanvoering van grieven in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 14 mei 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en de gemeente als gedaagde.
Aan de dagvaarding is een productie gehecht. [appellant] heeft geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding. De gemeente heeft een memorie van antwoord ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [appellant] zal toewijzen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding in beide instanties.
De gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad -veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
[appellant] en de gemeente hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder a. tot en met k. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[appellant] is eigenaar van een oldtimer van het merk Cadillac uit het bouwjaar 1953 (hierna: de auto). De auto staat tien maanden per jaar in een Cadillac museum in Friesland. Gedurende de zomer gebruikt [appellant] de auto zelf.
2.3
De gemeente is eigenaar van verschillende parkeergarages in Haarlem. De gemeente heeft het beheer en onderhoud van de parkeergarages uitbesteed aan Spaarnelanden N.V. (hierna Spaarnelanden). Een van de gemeentelijke garages, garage Cronjé, is gelegen aan de Kleverlaan in Haarlem Noord. Deze garage is zeven dagen per week, dag en nacht voor het publiek geopend.
2.4
Op 19 juli 2012 heeft [appellant] in de gemeentelijke parkeergarage aan het Houtplein in Haarlem voor € 50,- een maandkaart voor de Cronjé garage gekocht. Enkele dagen later heeft hij de auto daar neergezet. [appellant] wilde de auto tijdens zijn vakantie niet buiten bij zijn woning in Aerdenhout laten staan en heeft daarom gekozen voor een parkeergarage.
2.5
In een verslag van 6 augustus 2012 van [naam] (bewoner van het boven de garage Cronjé gelegen wooncomplex) staat, voor zover hier van belang:

VloerreinigingOpvangput bij schuifdeuren lift zit vol drab. Die bij de lekkende ventilatorruimte staat vol lekwater. Losse blikjes en flesjes verwijderd. AH boodschappenkar in de werkruimte geplaatst.
Oldtimer in uiterst linker hoek is geopend en wordt gevuld met peuken en flesjes. Spaarnelanden door RD geïnformeerd in de hoop dat zij de eigenaar kunnen waarschuwen.”
2.6
Op 13 augustus 2012 – daags na zijn terugkomst van zijn vakantie – vernam [appellant] van de politie dat er in zijn auto twee jongeren waren aangetroffen.
2.7
Buitengewoon opsporingsambtenaar [C] heeft bij proces-verbaal van bevindingen als volgt verklaard:
“Op 13 augustus 2012 ben ik, verbalisant, in uniform gekleed en met handhaving belast, door het meldcentrum op klacht gestuurd. Dit was naar aanleiding van een klacht van een bewoner van het Ripperdapark te Haarlem over een voertuig welke opengebroken was en thans werd gebruikt om in te slapen. Ik zag daar toen een voertuig geparkeerd staan in de linkerhoek achter in de parkeergarage. Ik zag dat er behoorlijk wat zwerfvuil rondom het voertuig lag. Ik zag twee personen in het voertuig, ik zag namelijk dat er één persoon op de achterbank en één persoon op de voorbank lagen. Nadat wij ze wakker hadden gemaakt gaven zij aan dat ze niet thuis konden slapen en daarom in het voertuig waren gaan liggen. Ik zag, op het eerste gezicht, geen schade aan het voertuig. Wij hebben de regiopolitie in kennis gesteld zij hebben het toen overgenomen. De betrokkenen zijn door ons bekeurd voor het ophouden in parkeergarage zonder redelijk doel.”
2.8
Op 14 augustus 2012 heeft [appellant] aangifte gedaan van vernieling van de auto.
2.9
Bij e-mail van 3 september 2012 heeft [naam] aan [appellant] geschreven:
“[…] Dat de publieksgarage echt veilig is mag zeer worden betwijfeld […] Voor de goede orde: Ik controleer maandags op verzoek van de administrateur Ymere waarbij het gaat om installaties, verlichting etc. De berichten gaan in CC naar Spaarnelanden en de afdeling Vastgoed van de gemeente. Ik doe dit alles als vrijwilliger […] Het gebeurt in het verlengde van de controle van de besloten garage op -1 die in een aantal opzichten verbonden is met de publieksgarage. […]”
2.1
[appellant] heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade aan de auto. De gemeente heeft aansprakelijkheid afgewezen.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] vordert, zakelijk weergegeven, veroordeling van de gemeente tot betaling van een voorschot op de geleden schade en betaling van de overige schade, nader op te maken bij staat.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen. Zij heeft daartoe, samengevat, overwogen dat de tussen [appellant] en de gemeente gesloten overeenkomst slechts ziet op het ter beschikking stellen van parkeerruimte en geen overeenkomst tot bewaarneming in de zin van artikel 7:600 BW is. Van een tekortschieten of onrechtmatig handelen dan wel nalaten door de gemeente is volgens de kantonrechter geen sprake. De bijzondere omstandigheden die [appellant] heeft aangevoerd leveren evenmin grond op voor aansprakelijkheid van de gemeente, aldus de kantonrechter.
3.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vijf grieven op.
3.4
Grief 1betoogt dat de kantonrechter ten onrechte en op grond van onjuiste feiten heeft geoordeeld dat de overeenkomst tussen [appellant] en de gemeente niet is aan te merken als overeenkomst tot bewaarneming in de zin van artikel 7:600 BW.
3.5
Voor zover [appellant] beoogt met deze grief (ook) op te komen tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten kan de grief geen doel treffen omdat uit de grief noch uit de daarbij gegeven toelichting blijkt welk(e) feit(en) volgens [appellant] door de kantonrechter onjuist is (zijn) vastgesteld.
3.6
Verder overweegt het hof als volgt. Onder bewaarneming in de zin van artikel 7:600 BW wordt een overeenkomst verstaan waarbij de ene partij zich verbindt een zaak, die de andere partij hem toevertrouwt, te bewaren en terug te geven. Toevertrouwen houdt in dat aan de bewaarnemer de feitelijke macht (in de zin van houderschap (artikel 3: 108 BW)) van de zaak wordt overgedragen. [appellant] heeft echter steeds zelf de feitelijke macht over zijn auto gehouden. De gemeente had in ieder geval niet de feitelijke macht over de auto, alleen al omdat [appellant] zijn autosleutels niet aan haar heeft overhandigd. Omdat [appellant] de feitelijke macht over zijn auto niet aan de gemeente heeft toevertrouwd, is de tussen [appellant] en de gemeente gesloten overeenkomst niet aan te merken als overeenkomst tot bewaarneming. De overige door [appellant] gestelde omstandigheden, die volgens hem maken dat sprake was van bewaarneming, doen aan het voorgaande niet af en kunnen derhalve niet tot een ander oordeel leiden.
3.6
In
grief 3stelt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemeente niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. [appellant] voert hiertoe aan dat van de gemeente verwacht mocht worden dat zij de tegen betaling bij haar gestalde auto tegen vandalisme zou beschermen en dat de gemeente, na constatering van de vernielingen aan de auto, actie zou ondernemen.
3.7
Het hof overweegt als volgt. Kern van de overeenkomst tussen [appellant] en de gemeente is dat de gemeente tegen betaling van € 50,-- gedurende een maand parkeerruimte in de parkeergarage aan [appellant] verschafte. De verwachtingen die [appellant] mocht hebben ten aanzien van het toezicht en de veiligheid in de parkeergarage wordt mede bepaald door hetgeen de gemeente hem daarover heeft medegedeeld.
3.8.
[appellant] heeft gesteld dat hij op 19 juli 2012 in de gemeentelijke parkeergarage aan het Houtplein in Haarlem heeft gesproken met personeel van Parkeerbeheer. Volgens [appellant] heeft hij daarbij nauwkeurig uiteen gezet
voor welk doel (de stalling van een klassieke oldtimer gedurende een periode van drie weken) hij op zoek was naar een veilige, droge en bewaakte parkeergarage. Door het personeel van Parkeerbeheer is volgens [appellant] de Cronjé-garage als meest geschikte stallingsplaats gekwalificeerd omdat deze garage nieuw, schoon en overzichtelijk was en bovendien werd bewaakt en was voorzien van bewakingscamera’s, terwijl daar ook andere oldtimers gestald waren, aldus [appellant] .
3.9.
De gemeente heeft – onweersproken – gesteld dat de toegang tot de garage en de betaalautomaten door middel van camera’s is bewaakt. In zoverre is hetgeen het personeel van Parkeerbeheer volgens de stellingen van [appellant] hem op 19 juli 2012 heeft medegedeeld feitelijk juist. Niet is gesteld of gebleken dat [appellant] bij het personeel van Parkeerbeheer heeft onderzocht waaruit het cameratoezicht bestond en welke delen van de parkeergarage met camera’s werden geobserveerd. Verder heeft de gemeente – eveneens onweersproken – aangevoerd dat de parkeergarage zeven dagen per week, vierentwintig uur per dag voor het publiek toegankelijk is. Evenmin is gesteld of gebleken dat het personeel van Parkeerbeheer op 19 juli 2012 daaromtrent andersluidende mededelingen aan [appellant] heeft gedaan. De (door [appellant] gestelde) mededeling van het personeel van Parkeerbeheer dat de Cronjé-garage de meest geschikte stallingsplaats is voor het door [appellant] geschetste doel omdat die parkeergarage nieuw, schoon, overzichtelijk en voorzien is van bewakingscamera’s, is van zodanig algemene aard dat [appellant] , mede gelet op de door hem verschuldigde vergoeding van nog geen € 2,- per dag en zonder verdere vragen te stellen met betrekking tot die algemene informatie, daaraan redelijkerwijs niet de verwachting heeft kunnen ontlenen dat de parkeergarage vergaande bescherming bood tegen vandalisme, dat eventueel vandalisme spoedig geconstateerd zou worden, noch dat daar vervolgens binnen korte tijd actie op zou worden ondernomen ter voorkoming van verdere schade. Dat betekent dat de stelling van [appellant] dat de gemeente is tekortgeschoten in de op haar rustende verplichtingen uit de overeenkomst ongegrond is. Grief 3 is tevergeefs voorgedragen.
3.1
Grief 2is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de bewijslevering ten aanzien van het door [appellant] gestelde over zijn gesprek op 19 juli 2012 met het personeel van Parkeerbeheer in de parkeergarage aan het Houtplein. Die grief behoeft geen bespreking omdat de grief, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van grief 3 is overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
3.11
Grief 4houdt in dat de kantonrechter op basis van onjuiste feiten en uitgangspunten heeft overwogen dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van de gemeente.
3.12
Ook hier heeft te gelden dat voor zover de grief beoogt op te komen tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten de grief geen doel kan treffen omdat uit de grief noch uit de daarbij gegeven toelichting blijkt welk(e) feit(en) volgens [appellant] door de kantonrechter onjuist is (zijn) vastgesteld.
3.13
Voor het overige faalt de grief op dezelfde gronden als hiervoor in r.o. 3.9 overwogen.
3.14
Grief 5,die betrekking heeft op de toepasselijkheid van algemene voorwaarden en de daarin opgenomen exoneratie van aansprakelijkheid behoeft gelet op het voorgaande evenmin bespreking.
3.15
De grieven van [appellant] falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 711,-- aan verschotten en € 894,-- voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, mr. R.H. de Bock en mr. J.C.W. Rang en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2015.