ECLI:NL:GHAMS:2015:2302

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
200.096.362-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van verstekarrest in civiele procedure tussen Schut & Partners Juristen B.V. en Deutsche Bank Nederland N.V.

In deze zaak gaat het om een vervolg op een verstekarrest van 22 april 2014, waarbij het Gerechtshof Amsterdam op 16 juni 2015 het verstekarrest heeft bekrachtigd. De opposanten, Schut & Partners Juristen B.V. en [opposant], hebben verzet aangetekend tegen het eerder uitgesproken verstekarrest. De procedure in hoger beroep wordt gevoerd door Deutsche Bank Nederland N.V., die stelt dat zij de vordering op de opposanten onder algemene titel heeft verworven. De opposanten betwisten deze stelling en hebben diverse stukken ingediend ter onderbouwing van hun verweer.

Het hof heeft overwogen dat de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld, niet zijn betwist en dat Deutsche Bank voldoende bewijs heeft geleverd dat de vordering op de opposanten tot haar vermogen behoort. De opposanten hebben hun betwisting onvoldoende gemotiveerd, waardoor het hof de argumenten van Deutsche Bank heeft gevolgd. Het hof heeft vastgesteld dat Deutsche Bank de kredietovereenkomst met Schut heeft opgezegd bij een negatief saldo van € 25.869,22. De opposanten hebben geen nieuwe argumenten aangedragen die het hof zouden kunnen doen twijfelen aan zijn eerdere oordeel.

Uiteindelijk heeft het hof besloten het verstekarrest te bekrachtigen en de opposanten te veroordelen in de kosten van de verzetprocedure. De kosten zijn begroot op € 1.879,90 aan verschotten en € 1.158,- voor salaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 16 juni 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.096.362/02
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 463122/HA ZA 10-2073
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 juni 2015
inzake

1.[opposant] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHUT & PARTNERS JURISTEN B.V.,
gevestigd te Putten,
opposanten,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam,
tegen:
de naamloze vennootschap DEUTSCHE BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geopposeerde,
advocaat: mr. R. Dijkema te Hilversum.

1.Het verloop van het geding

Partijen worden hierna [opposanten] (en ieder voor zich [opposant] respectievelijk Schut) en Deutsche Bank genoemd.
[opposanten] zijn bij dagvaarding van 10 juni 2014 (met producties) in verzet gekomen van het onder zaaknummer 200.096.362/01 door dit hof uitgesproken verstekarrest van 22 april 2014.
Partijen hebben na rolbeslissing van 24 juni 2014 de volgende stukken ingediend:
- akte nadere onderbouwing, met productie;
- antwoordakte;
- akte, met producties;
- antwoordakte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[opposanten] hebben geconcludeerd dat het hof het verstekarrest zal vernietigen en het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten. Het hof begrijpt dat Deutsche Bank concludeert tot bekrachtiging van het verstekarrest.

2.Feiten

In het verstekarrest heeft het hof overwogen dat het zal uitgaan van de feiten die de rechtbank onder 2.1 t/m 2.8 van het bestreden vonnis van 4 mei 2011 heeft vastgesteld. Deze feiten zijn ook in de onderhavige verzetprocedure niet betwist, zodat het hof aan deze feiten gebonden blijft. Het hof verwijst naar rov. 3.1 tot en met 3.3 van het verstekarrest.

3.Beoordeling

3.1.
De procedure in hoger beroep wordt aan de eiserszijde gevoerd door Deutsche Bank, die stelt dat zij de vordering op [opposanten] onder algemene titel heeft verworven. [opposanten] hebben deze stelling betwist. Nadat Deutsche Bank bij akte van 16 september 2014 stukken in het geding had gebracht waaruit zou volgen dat de vordering tot haar vermogen behoort, hebben [opposanten] hun betwisting gehandhaafd.
3.2.
Het hof is van oordeel dat de stukken die Deutsche Bank in het geding heeft gebracht, genoegzaam aantonen dat de vordering op [opposanten] tot haar vermogen behoort. [opposanten] betwisten niet dat Deutsche Bank onder algemene titel zakenrelaties heeft overgenomen. Het cliëntnummer dat is verbonden aan zakenrelatie Schut op het aanvraag-/fiatformulier voor een ondernemersrekeningcourant-krediet van 28 januari 2004 (productie 6 Deutsche Bank), staat op de lijst met nummers van relaties die onder algemene titel contractspartij van Deutsche Bank zijn geworden (productie 7 Deutsche Bank). In het licht van de aldus gemotiveerde stellingen van Deutsche Bank, is de enkele ontkenning van [opposanten] dat het cliëntnummer hen onbekend is en dat de door Deutsche Bank overgelegde stukken nietszeggend zijn, dermate vrijblijvend, dat deze wordt gepasseerd.
3.3.
Het commentaar van [opposanten] op de grieven van Deutsche Bank richt zich deels op punten die het hof reeds in zijn verstekarrest ten gunste van [opposanten] heeft afgedaan en die hebben geleid tot de slotsom dat de vordering van Deutsche Bank op Schut op 19 januari 2010 € 25.869,22 bedroeg. In zijn verstekarrest heeft het hof naar aanleiding van de eerste grief van Deutsche Bank het bedrag dat na 19 mei 2006 ten onrechte wegens garantieprovisie aan [opposanten] in rekening is gebracht, bepaald op € 306,30. Dit bedrag is gebaseerd op productie 5 bij akte uitlating na comparitie van [opposanten] Volgens [opposanten] is het juiste bedrag € 311,52, maar deze stelling wordt bij gebreke van enige motivering gepasseerd. Voorts betwisten [opposanten] dat Deutsche Bank op 10 oktober 2008 de rekening van Schut heeft gecrediteerd met een bedrag van € 700,-. Maar gelet op het feit dat Deutsche Bank een afschrift in het geding heeft gebracht (memorie van grieven, productie 2) waaruit blijkt dat het bedrag op 10 oktober 2008 op de rekening van [opposanten] is bijgeschreven, wordt ook deze blote ontkenning van [opposanten] als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.
3.4.
Op grond hiervan staat vast dat Deutsche Bank de kredietovereenkomst met Schut heeft opgezegd bij het negatieve saldo dat in het verstekarrest is vastgesteld, dus € 25.869,22. In de verzetdagvaarding voeren [opposanten] geen argumenten aan die, voor zover relevant, niet reeds door het hof zijn betrokken in zijn beoordeling van de vraag of Deutsche Bank de kredietovereenkomst heeft kunnen opzeggen tegen 19 januari 2010. Het hof blijft bij zijn oordeel dat Deutsche Bank in de omstandigheden van het geval de kredietovereenkomst met Schut heeft kunnen opzeggen tegen 19 januari 2010, en dat noch de op Deutsche Bank rustende zorgplicht noch de eisen van redelijkheid en billijkheid noch de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit tot een ander oordeel nopen. Het algemene bewijsaanbod van Schut dient als te vaag dan wel niet ter zake dienende te worden gepasseerd.
3.5.
De slotsom is dat het verstekarrest moet worden bekrachtigd. [opposanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van deze verzetprocedure.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het arrest waarvan verzet;
veroordeelt [opposanten] in de kosten van het geding in verzet, tot op heden aan de zijde van Deutsche Bank begroot op € 1.879,90 aan verschotten en € 1.158,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, J.W.M. Tromp en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2015.