ECLI:NL:GHAMS:2015:2282

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
13/00633, 13/00634 en 13/00635
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonheffingen en boetes voor privégebruik auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over naheffingsaanslagen loonheffingen en opgelegde boetes aan [X] B.V. De inspecteur van de Belastingdienst had aan de belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2006 en 2007, omdat de auto van de directeur-grootaandeelhouder, de heer [Y], ook voor privédoeleinden zou zijn gebruikt. De inspecteur stelde dat de auto voor meer dan 500 kilometer per jaar privé werd gebruikt, wat leidde tot een bijtelling van de loonbelasting. De rechtbank had eerder de bezwaren van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur ging in hoger beroep. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat het privégebruik van de auto onder de 500 kilometer per jaar bleef. De rittenregistratie voldeed niet aan de eisen van de Wet op de loonbelasting 1964 en was niet betrouwbaar. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde boetes wegens grove schuld terecht waren. De belanghebbende had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de auto minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden was gebruikt, en de gebrekkige administratie leidde tot de conclusie dat de boetes passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00633 t/m 13/00635
13 mei 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z], belanghebbende,
Gemachtigde: mr. D.J. Dresden (DFLS Legal & Tax) te Amsterdam,
tegen
de uitspraak van 17 september 2013 in de zaken met kenmerk AWB 13/615, 13/1603 en 13/1604 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 13 december 2011 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag loonheffingen (LB/PVV) opgelegd ten bedrage van € 38.857. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft hij € 7.269 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 19.428 opgelegd.
1.1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 november 2012 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag loonheffingen (LB/PVV) opgelegd ten bedrage van € 12.072. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft hij € 1.936 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 6.036 opgelegd.
1.1.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 december 2012 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een nadere naheffingsaanslag loonheffingen (LB/PVV) opgelegd ten bedrage van € 6.579. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft hij € 1.055 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 3.289 opgelegd.
1.2.1.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 18 december 2012, heeft de inspecteur de in 1.1.1 vermelde naheffingsaanslag verminderd tot € 17.097, de heffingsrente verminderd tot
€ 3.198 en de boete verminderd tot € 8.548.
1.2.2.
Bij in één geschrift opgenomen uitspraken op bezwaar, gedagtekend 27 februari 2013, heeft de inspecteur de in 1.1.2 en 1.1.3 vermelde belastingaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 17 september 2013 heeft de rechtbank de door belanghebbende tegen de in 1.2.1 en 1.2.2 vermelde uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente zoals deze na bezwaar waren vastgesteld gehandhaafd, de boete voor het tijdvak 2006 verminderd tot € 4.274 en de boetes voor het tijdvak 2007 verminderd tot achtereenvolgens € 3.018 en € 1.644, met nevenbeslissingen als in die uitspraak vermeld.
1.4.1.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 oktober 2013, aangevuld bij brief van 21 november 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.2.
Op 19 maart 2015 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende.
1.4.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.3 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiseres is een financiële holding met beheersactiviteiten en pensioenbeheer. De directeur-grootaandeelhouder is de heer [Y].
2.2.
Eiseres heeft in ieder geval in de jaren 2006 en 2007 aan de heer [Y] een personenauto, te weten een [AUTOMERK] met kenteken [12-12-12] ter beschikking gesteld.
2.3.
Verweerder heeft op 16 september 2011 een boekenonderzoek bij eiseres ingesteld, naar de aanvaardbaarheid van de aangiften lb/pvv met betrekking tot de regeling privégebruik auto met kenteken [12-12-12] over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010.
De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 21 maart 2012.”
2.2.!. Nu tegen deze feitenvaststelling geen bezwaren zijn geuit, zal ook het Hof van die feiten uitgaan.
2.2.2.
In aanvulling hierop stelt het Hof de navolgende feiten vast.
2.3.
Tijdens de zitting in hoger beroep is door [Y] (directeur van belanghebbende), door [A] (werkneemster van belanghebbende) en namens de inspecteur onder meer het volgende verklaard:

[Y]:
Ik heb de omrijkilometers uit eigen goedheid uit de telling gehaald, juist om te voorkomen dat er heibel ontstaat over het zakelijke karakter. Ook al worden die omrijkilometers opgeteld en als privé aangemerkt, dan nog is het privégebruik minder dan 500 km. Nu heb ik eigenlijk mijn eigen graf gegraven.
Ik schreef één regel voor de rit naar mijn kantoor in [P] en ’s avonds weer terug; het feitelijk aantal gereden kilometers verandert niet als je dit op twee regels schrijft.
U vraagt mij naar een reactie op de kritiek van de inspecteur dat soms de tijdens een hele week gereden kilometers in één regel zijn verwerkt in de rittenregistratie.
Dan wijs ik bijvoorbeeld op de week waarin ik dagelijks van [Q] naar het [B-STRAAT 1] in [P] heb gereden, tussen 24 en 26 augustus 2006. Ook daarvoor geldt: de gereden afstand verandert niet als je voor elke dag een aparte regel zou nemen.
U vraagt mij naar de andere voorbeelden in de registratie waarop ritten over meer dagen in één regel zijn vermeld, bijvoorbeeld [Q] - [P] en [Q]-[R]. Het gaat hier om [BIJEENKOMSTEN] met [VEEL]mensen. Dan is er echt geen tijd meer om privébezoekjes af te leggen. Ik schrijf die kilometers in één keer op.
Iedereen weet dat de Coentunnel tijdens de spits een hel is. Ik rij standaard over de ring Noord, ’s ochtends vroeg zeker, ’s avonds en in het weekeinde is dat anders.
De inspecteur rekent volgens de werktijden van 9 tot 5 gedurende de doordeweekse werkdagen. Maar mijn werk is 24 uur 7 dagen in de week. Bij het zoeken naar een parkeerplek ben je ook zo een paar kilometer kwijt, dat heb ik gecheckt. Ik heb dat niet telkens specifiek opgeschreven. Zo is het onmogelijk om nog een auto te hebben.
U vraagt mij naar het boekje waarin ik mijn rittenadministratie bijhield. Ik weet niet waar die boekjes zijn. Maar ik gaf de bladen aan mevrouw [A]. Het zijn gewoon van die Bruna-kantoorboekjes. Mevrouw [A] weet precies waar ik naar toe ga; in de boekjes staan de basisgegevens waar zij van uitgaat en die heeft zij overgenomen in een excelsheet.
[A]:
In de administratie zijn de regels waar privé staat ook echte privé kilometers. In een later stadium, bij het opstellen van de aangevulde rittenregistratie die ook bij de processtukken zit, zijn bepaalde omrijkilometers alsnog als privékilometers aangemerkt. U vraagt of alle omrijkilometers toen alsnog als privékilometers zijn aangemerkt, zoals de heer [Y] zojuist stelde. Nee, dat is niet het geval.
De heer [Y] geeft mij iedere week bladen uit het boekje waarin hij zijn ritten bijhoudt.
De gegevens op die bladen neem ik op in een excelsheet. Op zo’n blad staat bijvoorbeeld op regel 1, de datum, de plaats waarheen hij is gereden en het aantal gereden kilometers; zoals [Q] – [P] retour en het aantal kilometers.
De inspecteur:
(…) U vraagt mij naar wat belanghebbende had moeten doen bij bijvoorbeeld de op het filmpje getoonde rit van de [C-STRAAT 1] in [Q] naar [D-STRAAT 1] om een kilometerregistratie aan te leggen die aan de gestelde eisen voldoet. Ik antwoord daarop dat als sprake is van ritten op locatie dat zou moeten worden aangetoond. De heer [Y] had dus de rit tot aan [D-STRAAT 1] als afzonderlijke rit moeten registreren en vervolgens afzonderlijk moeten bijhouden, aan de hand van de kilometerteller, hoeveel kilometer op het [LOKATIES] is rondgereden. Dus aparte regels in de kilometerregistratie voor [C-STRAAT 1]-[D-STRAAT 1], de kilometers op het [LOKATIES] in [D] en [D-STRAAT 1]-[C-STRAAT 1].”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur terecht een bijtelling wegens privégebruik auto heeft toegepast, en of hij terecht en tot juiste bedragen boetes heeft opgelegd. In hoger beroep is – als zodanig – niet meer in geschil dat de inspecteur bevoegd was de door hem vastgestelde materiële belastingschuld over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2007 te formaliseren door het opleggen van een nadere naheffingsaanslag nadat hem was gebleken dat de eerste naheffingsaanslag over dat tijdvak tot een te laag bedrag was opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Met betrekking tot de bijtelling heeft de rechtbank in onderdeel 4.1 tot en met 4.7 als volgt overwogen en beslist:
“4.1. Artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964, tekst 2006 en 2007 (hierna: de Wet LB 1964) bepaalt onder andere het volgende:
“1. Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 22% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
2. Indien uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.
(…)
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
(…)
9. Indien de werknemer een verklaring van de inspecteur overlegt waarin is vastgelegd dat de werknemer aan de inspecteur heeft meegedeeld dat de hem ter beschikking gestelde auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt (verklaring geen privé-gebruik), laat de inhoudingsplichtige inhouding van belasting over het in het eerste lid bedoelde voordeel achterwege. (…).
10. De werknemer kan een verzoek om een verklaring geen privé-gebruik auto bij de
inspecteur indienen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
11. De inspecteur kan de verklaring geen privé-gebruik auto, al dan niet op verzoek van de werknemer, bij voor bezwaar vatbare beschikking intrekken, waarbij de intrekking voor zover nodig terugwerkende kracht kan hebben (…).
(…)
13. Indien de verklaring geen privé-gebruik wordt ingetrokken (…) wordt de
verschuldigde belasting (…) nageheven van de werknemer.”
4.2.
De staatssecretaris van Financiën heeft in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: Uitvoeringsregeling LB 2001) van zijn in het vierde lid van artikel 13bis van de Wet LB 1964 bedoelde bevoegdheid gebruikgemaakt. Artikel 21c, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling LB 2001, tekst 2006 en 2007, bepaalt:
“De rittenregistratie bedoeld in artikel 13bis, tweede lid, van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:
a. merk, type en kenteken van de auto;
b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
c. per rit:
1°. datum;
2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3°. beginadres en eindadres;
4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5°. het karakter van de rit.
(…)”
4.3.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling dat met de auto minder dan 500 privékilometers zijn gereden rittenregistraties van de auto overgelegd. Volgens deze registraties zijn met de auto in 2006 437 privékilometers en in 2007 250 privékilometers gereden.
4.4.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat de overgelegde rittenregistraties niet zijn opgemaakt op de in de Uitvoeringsregeling LB 2001 voorgeschreven wijze. [Y] heeft immers na afloop van de ritten de vertrek- en aankomstadressen niet vermeld en niet genoteerd of de rit voor privédoeleinden of zakelijke doeleinden werd gemaakt, doch heeft de registratie achteraf opgemaakt en aangevuld. Door deze wijze van reconstrueren van de gereden ritten, zonder acht te slaan op de kilometerstand van de auto, kan al geen sprake zijn van een betrouwbare rittenadministratie om te doen blijken dat met de auto niet meer dan 500 kilometer per jaar is gereden. Dit vormt reeds grond voor verwerping van de registratie.
4.5.
De rechtbank overweegt voorts nog dat de overgelegde rittenadministratie ook overigens zodanige onvolkomenheden bevat dat ook op die grond niet gesteld kan worden dat deze zodanig sluitend is dat daaruit eenduidig kan worden afgeleid dat met de auto op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. In de eerste plaats is daarbij van belang dat de registraties niet per rit zijn bijgehouden, maar per dag, hetgeen betekent dat een retourrit of verschillende ritten op één dag op één regel op het spreadsheet van de rittenregistratie zijn opgenomen. Soms zijn zelfs meerdere retourritten binnen een bepaalde periode op één regel opgenomen. Dit maakt dat de afzonderlijk gereden ritten voor verweerder niet zijn te controleren. Ook acht de rechtbank van belang dat [Y], zoals hij ter zitting heeft verklaard, ritten op één bepaalde locatie naar verschillende omliggende dorpjes in zijn geheel als omrijdkilometers heeft genoteerd, waardoor ook deze afzonderlijke ritten oncontroleerbaar zijn.
Verder acht de rechtbank de verklaring van [Y] ter zitting dat hij “om de registratie sluitend te krijgen verschillen maar privé heeft geboekt” opmerkelijk, omdat een dergelijke boeking afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de registratie.
Verweerder heeft ten aanzien van een groot aantal ritten afwijkingen ten opzichte van meerdere geraadpleegde routeplanners geconstateerd. De verklaring van eiseres dat dit wordt veroorzaakt door het vermijden van de Coentunnel en het ophalen van zakenpartners, is onvoldoende om hieraan voorbij te gaan.
4.6.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de ritten stroken met een groot aantal opgelegde verkeersboetes, overweegt de rechtbank dat zulks niet tot het oordeel kan leiden dat de (gehele) rittenregistratie zodanig betrouwbaar en sluitend is dat eiseres daarmee heeft doen blijken dat niet meer dan 500 kilometer per jaar privé is gereden.
Ook de omstandigheid dat [Y] met klem betwist dat hij meer dan 500 kilometer privé met de auto heeft gereden en daarbij aanvoert dat hij in de in geschil zijnde periode beschikte over twee privéauto’s, is onvoldoende voor de op eiseres rustende zware bewijslast om overtuigend aan te tonen dat met de auto minder dan 500 privékilometers per jaar zijn gereden.
4.7.
Op grond van het vorenoverwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres met de overgelegde rittenregistraties niet overtuigend heeft aangetoond dat met de auto in de jaren 2006 en 2007 op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé is gereden. Verweerder heeft dan ook terecht toepassing gegeven aan de bijtelling.”
4.2.
Het Hof verenigt zich met de beslissing van de rechtbank en – behoudens hetgeen hierna in 4.3.3 wordt overwogen – met de gronden waarop deze berust. Wat belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof overweegt daartoe nader als volgt.
4.3.1.
[Y] heeft, zowel ter zitting van de rechtbank als ter zitting van het Hof, verklaard dat hij aantekeningen van zijn autogebruik maakte in een boekje (ook aangeduid als schriftje), dat deze aantekeningen door zijn secretaresse werden verwerkt in een excelsheet, en dat het boekje niet meer voorhanden is. Het Hof gaat uit van de juistheid van deze, door de inspecteur niet betwiste, verklaring. Vast staat voorts dat aan de hand van het excelsheet (de bij aanvang van het boekenonderzoek overgelegde kilometerregistratie) en overige in de administratie van belanghebbende aanwezige gegevens, met name de agenda’s waarin de afspraken van [Y] werden genoteerd, een nadere kilometerregistratie is opgesteld.
4.3.2.
Belanghebbende heeft met haar stelling dat “de combinatie van de diverse gegevensdragers binnen de administratie een compleet beeld geeft van het gebruik van de auto”, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet waargemaakt dat het excelsheet in combinatie met de agenda’s waaruit de plaatsen van werkzaamheden van [Y] blijken, een sluitende en controleerbaar op primaire vastleggingen terug te voeren kilometerregistratie oplevert.
Evenmin heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur waargemaakt dat voor alle door de Belastingdienst geconstateerde afwijkingen tussen zijn registratie en de routeplanners een sluitende verklaring is gegeven. Het Hof concludeert evenals de rechtbank dat de door belanghebbende overgelegde kilometerregistraties zodanig gebrekkig zijn dat daarmee niet het door de wet vereiste zware bewijs kan worden geleverd dat het privégebruik op jaarbasis minder dan 500 kilometer heeft bedragen.
4.3.3.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de rechtbank de verklaring die [Y] ter zitting van de rechtbank heeft gegeven ten onrechte aldus heeft opgevat dat [Y] “om de registratie sluitend te krijgen verschillen maar privé heeft geboekt”. Het Hof gaat er op grond van hetgeen de gemachtigde en [Y] ter zitting van het Hof hebben verklaard, van uit dat [Y] geen andere bedoeling heeft gehad dan om kilometers die achteraf moeilijk verklaarbaar waren, in de ‘nadere kilometerregistratie’ veronderstellenderwijs als privékilometers aan te merken om daarmee te laten zien dat zelfs op deze wijze het aantal in een jaar gereden privékilometers in de kilometerregistratie onder de 500 bleef. Het Hof neemt in zoverre afstand van hetgeen de rechtbank in de voorlaatste alinea van onderdeel 4.5 van haar uitspraak heeft overwogen. Aan het oordeel dat sprake is geweest van gebrekkige kilometerregistraties, doet dit evenwel niet af, net zo min als de omstandigheid dat de tot het dossier behorende constateringen van snelheidsovertredingen niet zijn te relateren aan privéritten.
4.3.4.
Belanghebbende heeft in hoger beroep aanvullend bewijsmateriaal in het geding gebracht in de vorm van een aantal draaiboeken, brochures en presentaties (onder meer door middel van een USB-stick) betreffende de activiteiten van belanghebbende als organisator van [BIJEENKOMSTEN] en dergelijke, en de werkzaamheden van [Y] in dat verband. Ook heeft belanghebbende een aantal schriftelijke getuigenverklaringen in het geding gebracht.
Al deze bewijsmiddelen werpen licht op de werkzaamheden van [Y] in het kader van de activiteiten van belanghebbende en op het daarmee samenhangende gebruik van de auto op [LOKATIES] en dergelijke, maar sluiten niet uit dat de auto – daarnaast ook – voor privédoeleinden is gebruikt. Het Hof neemt in dit verband in aanmerking dat de getuigen geen rechtstreeks zicht hebben gehad op het gebruik van de auto door [Y]. Bovendien is niet weersproken dat, zoals de inspecteur ter zitting van het Hof heeft toegelicht, bij het met de auto verkennen van een [LOKATIES] in de kilometeradministratie geen aparte regels zijn opgenomen voor de ritten van en naar een dergelijke locatie, en het rondrijden op die locatie. Met de overgelegde bewijsmiddelen heeft belanghebbende naar ’s Hofs oordeel niet overtuigend aangetoond dat het privégebruik op jaarbasis minder dan 500 kilometer heeft bedragen. Hetzelfde geldt voor de overige door belanghebbende aangevoerde omstandigheden, zoals zijn woonsituatie en het bezit van privé-auto’s en voor de verklaring van [Y] dat hij geen enkele kilometer voor privédoeleinden met de auto heeft gereden.
4.4.
Met betrekking tot de boetes heeft de rechtbank in onderdeel 4.9 van haar uitspraak als volgt overwogen:
“4.9. Verweerder heeft op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in samenhang met paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998) vergrijpboetes opgelegd van 50% wegens (voorwaardelijk) opzet. Verweerder stelt zich thans subsidiair op het standpunt dat sprake is van grove schuld.
De rechtbank acht verweerder niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat het handelen van eiseres (in de uitvoering in de persoon van [Y]) erop was gericht te weinig belasting te betalen, noch dat zij willens en wetens, door de wijze waarop [Y] de rittenadministratie heeft gevoerd, bewust de kans heeft aanvaard dat zij te weinig belasting zou betalen. De omstandigheid dat de gevoerde administratie onvoldoende betrouwbaar is geacht om te doen blijken dat met de auto op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé is gereden, is daartoe onvoldoende. Daaruit kan dan ook niet worden afgeleid dat eiseres ten minste bewust het risico heeft aanvaard.
Wel acht de rechtbank verweerder geslaagd in de op hem rustende last te bewijzen dat sprake is van grove schuld. Naar vaste jurisprudentie dient onder grove schuld te worden verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat het begrip grove schuld mede grove onachtzaamheid. De rechtbank is van oordeel dat eiseres verwijtbaar slordig is geweest door op de bijgehouden registratie niet per rit aan te geven of het een privérit of een zakelijke rit betrof en de vertrek- en aankomstadressen niet per rit te vermelden, maar per dag of soms per periode. Dat maakt de registratie onbruikbaar om het aantal privékilometers vast te stellen. Vervolgens heeft eiseres in overleg met de controlerend ambtenaar de registratie later aangevuld en verduidelijkt, doch dat betreft een achteraf gereconstrueerde administratie, waardoor de kans op onnauwkeurigheden en onjuistheden groot is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [Y] had kunnen begrijpen dat zijn wijze van bijhouden van de kilometeradministratie tot gevolg heeft dat de rittenadministratie niet als bewijs kan dienen en te weinig belasting zou worden betaald. Eiseres kan derhalve grove onachtzaamheid worden verweten. Boetes van 25% wegens grove schuld acht de rechtbank, gelet op alle feiten en omstandigheden, ook passend en geboden.”
4.5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij naar eer en geweten een administratie heeft gevoerd binnen de mogelijkheden die de werkwijze van haar directeur-grootaandeelhouder toestond; de boete zou daarom moeten vervallen. Het oordeel van de rechtbank dat [Y] had kunnen begrijpen dat zijn wijze van bijhouden van de kilometeradministratie niet als bewijs kan dienen, is volgens belanghebbende onjuist, aangezien ook verklaringen kunnen bijdragen aan het gevraagde bewijs. Hoogstens is sprake geweest van slordigheid, en niet van grove onachtzaamheid.
Subsidiair acht belanghebbende een matiging van de boete op haar plaats omdat deze qua percentage en in absolute zin niet in verhouding staat tot de ernst van het vermeende vergrijp. Daarnaast bepleit belanghebbende een vermindering van de boete in verband met de totale behandelingsduur van de zaak.
4.5.2.
De inspecteur heeft zich geconformeerd aan de beslissing van de rechtbank om de boeten wegens grove schuld tot 25% te verlagen.
4.5.3.
Het Hof komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank. Aan de door de rechtbank gebezigde gronden voegt het Hof het volgende toe. Belanghebbende had zich ervan bewust dienen te zijn dat zij met haar gebrekkige kilometeradministratie niet kon voldoen aan de zware bewijslast die artikel 13bis, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 op haar legt om van de afdracht van loonbelasting ter zake van het ter beschikking stellen van de auto aan [Y] af te kunnen zien, terwijl zij redelijkerwijs had behoren te beseffen dat ook omstandigheden en verklaringen waarop zij zich thans beroept, niet van dien aard zijn dat zij daarmee heeft kunnen doen blijken dat dit privégebruik minder dan 500 kilometer op jaarbasis zou zijn. Door niettemin geen loonbelasting aan te geven en af te dragen ter zake van het mede voor privégebruik ter beschikking stellen van de auto aan [Y], heeft belanghebbende dermate lichtvaardig gehandeld dat haar grove schuld kan worden verweten. De door de rechtbank tot 25% verminderde boete is naar ’s Hofs oordeel als passend en geboden aan te merken.
4.5.4.
Voor een vermindering van de boete wegens tijdsverloop is naar ’s Hofs oordeel geen plaats, nu de totale behandelingsduur, evenals overigens de duur van enige fase van de behandeling, geen overschrijding van de redelijke behandelingstermijn oplevert. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat tussen het moment waarop belanghebbende in kennis is gesteld van het voornemen tot boete-oplegging – bij brieven van 18 november 2011 (2006) respectievelijk 24 februari 2012 (2007) - en de uitspraak van de rechtbank minder dan twee jaar is verstreken en dat ook de behandeling van het hoger beroep binnen een periode van twee jaar is afgerond.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, met aanvulling van gronden als vorenvermeld.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en J. den Boer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox als griffier. De beslissing is op 13 mei 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH [P]. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.