ECLI:NL:GHAMS:2015:2229

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
200.166.306-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens niet hebben van hoofdverblijf en gebruik door derden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin de vordering van de woningstichting Eigen Haard tot ontruiming van een huurwoning is toegewezen. De appellanten, waarvan één onder bewind is gesteld, hebben de woning sinds 20 oktober 2011 gehuurd. Eigen Haard stelt dat de huurder, [appellant sub 1], zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft en deze zonder toestemming aan derden in gebruik heeft gegeven. Dit wordt ondersteund door meldingen van buren over overlast en het aantreffen van onbekende personen in de woning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Eigen Haard voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de huurovereenkomst zal worden ontbonden, en heeft de ontruiming toegewezen. In hoger beroep hebben appellanten vijf grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de huurder niet voldoet aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Het hof bekrachtigt het vonnis en veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaak/-rolnummer: : 200.166.306/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/580040 / KG ZA 15-82
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 juni 2015
inzake

1.[appellant sub 1],

wonend te [woonplaats],
2.
[appellante sub 2], handelend onder de naam [X] Management,
kantoorhoudend te [plaats],
appellanten,
advocaat: mr. M.J.R. Roethof te Arnhem,
tegen:
de stichting
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.M.G. Brunklaus te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] en afzonderlijk [appellant sub 1] en de bewindvoerder genoemd. Geïntimeerde zal worden aangeduid als Eigen Haard.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 9 maart 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2015, onder bovenstaand zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen Eigen Haard als eiseres en [appellanten] als gedaagden (hierna: het vonnis). De appeldagvaarding bevat de grieven alsmede producties. [appellanten] hebben op de eerst dienende dag van grieven gediend overeenkomstig de appeldagvaarding.
Eigen Haard heeft vervolgens een memorie van antwoord, met producties, ingediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 7 mei 2015 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Partijen hebben bij die gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en Eigen Haard haar vorderingen alsnog zal ontzeggen, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Eigen Haard heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met uitzondering van hetgeen onder 2.2 is vermeld en waartegen de eerste grief is gericht, zijn deze feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat, en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1
Eigen Haard is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning).
2.1.2
De woning is sinds 20 oktober 2011 verhuurd aan [appellant sub 1]. De tussen partijen gesloten schriftelijke huurovereenkomst vermeldt op de laatste pagina onder meer:

Op deze overeenkomst zijn van toepassing de bijgevoegde Algemene Voorwaarden Woonruimte van 1 oktober 2008 (…).
Huurder verklaart deze voor of bij het sluiten van de overeenkomst te hebben ontvangen.”
Op diezelfde pagina is boven de naam [appellant sub 1] een handtekening geplaatst.
2.1.3
Artikel 10, leden 2, 7 en 8 van de hiervoor genoemde Algemene Voorwaarden (hierna: de AV) verplichten de huurder (onder meer) zijn hoofdverblijf in de woning te hebben en de woning niet zonder toestemming van Eigen Haard aan derden onder te verhuren of in gebruik te geven. De bewijslast van het hebben van hoofdverblijf rust op huurder (artikel 10, lid 2).
2.1.4
[appellant sub 1] is bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2014 onder
bewind gesteld. Appellante sub 2 is zijn bewindvoerder.
2.1.5
In oktober en november 2014 hebben buren bij Eigen Haard melding gedaan van overlast vanuit de woning. Daarbij hebben zij gemeld dat [appellant sub 1] al enige tijd niet meer is gezien en dat de hele dag mannen uit (vermoedelijk) Oost-Europa de deur in en uit gaan. Ook worden vrouwen die helemaal zijn “opgetut” ’s nachts met auto’s opgehaald. Het vermoeden is geuit dat de woning wordt gebruikt voor prostitutie. Op verzoek van Eigen Haard heeft vervolgens de politie een bezoek gebracht aan de woning. De politie heeft Eigen Haard meegedeeld dat in de woning twee personen van Roemeense nationaliteit zijn aangetroffen, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat de woning wordt gebruikt voor prostitutie.
2.1.6
In november 2014 hebben twee medewerkers van Eigen Haard een bezoek aan de woning gebracht. Volgens het in het geding gebrachte verslag van dit bezoek troffen zij daar een jongeman aan, die hen in eerste instantie niet binnenliet en hun meedeelde dat [appellant sub 1] op dat moment afwezig was maar over een half uur zou arriveren. Toen de medewerkers van Eigen Haard een half uur later weer bij de woning arriveerden, troffen zij daar wederom de eerdergenoemde jongeman aan. Ditmaal werden zij wel binnengelaten. In de woning was ook een jonge vrouw aanwezig. Beide personen bleken afkomstig uit Roemenië en verklaarden familie te
zijn van [appellant sub 1], namelijk dat [appellant sub 1] hun oom is. Tevens verklaarden zij in de woning te verblijven zonder daarvoor te betalen. [appellant sub 1] zou volgens hetgeen zij toen verklaarden in Rotterdam werkzaam zijn.
2.1.7
Eigen Haard heeft geconstateerd dat op internet een escortservice adverteert en daarbij vermeldt op het adres van de woning te zijn gevestigd.
2.1.8
Op 5 december 2014 heeft op het kantoor van Eigen Haard een gesprek plaatsgevonden tussen medewerkers van Eigen Haard en [appellant sub 1]. [appellant sub 1] heeft tijdens dat gesprek ontkend dat hij zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft. Verder heeft hij verklaard dat de Roemenen die tijdens de bezoeken zijn aangetroffen familie van hem zijn. De medewerkers van Eigen Haard hebben hierop verklaard dit onaannemelijk te vinden, aangezien [appellant sub 1] afkomstig is van Curaçao. [appellant sub 1] heeft verder ontkend dat zijn woning wordt gebruikt voor een escortservice.
2.1.9
Na afloop van het gesprek is [A], een medewerkster van Eigen Haard, met [appellant sub 1] meegegaan naar de woning. In het verslag dat naar aanleiding van dit bezoek door [A] is opgesteld staat onder meer het volgende:

In de woonkamer staan twee banken. Daarop liggen grote knuffels van beesten in pastelkleuren. (...) Ik zie make-up spullen op een kastje liggen.(...) In de badkamer zie ik veel vrouwelijke toiletartikelen. Geen
scheerspullen voor een man. Wel reinigingslotion, crémes, haarföhn”.
2.1.10
Eigen Haard heeft [appellant sub 1] gesommeerd de huurovereenkomst op te zeggen. [appellant sub 1] heeft hieraan niet voldaan.

3.Beoordeling

3.1
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering van Eigen Haard tot ontruiming van de woning toegewezen omdat zij voldoende aannemelijk acht dat de bodemrechter een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zal toewijzen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter – kort samengevat – overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat [appellant sub 1] zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Dat [appellant sub 1] in de woning zijn hoofdverblijf heeft, volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uit de door [appellant sub 1] overgelegde bankafschriften met pintransacties, terwijl [appellant sub 1] evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de in de woning aangetroffen personen familie van hem zijn. Ook de stelling van [appellant sub 1] dat de internetsite van een escortservice is gehackt en ten onrechte zijn adres op deze site staat, behoeft nadere toelichting, aldus de voorzieningenrechter. Ten slotte acht de voorzieningenrechter op
basis van de overgelegde stukken niet aannemelijk dat de gevolgen van een ontruiming tot onaanvaardbare gevolgen voor de geestelijke gezondheid van [appellant sub 1] zullen leiden.
3.2
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering komen [appellanten] op met vijf grieven.
3.3
Met
grief 1betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter in rov 2.2 van het vonnis ten onrechte heeft overwogen dat ingevolge de tussen partijen gesloten huurovereenkomst [appellant sub 1] verplicht is hoofdverblijf in de woning te hebben en het hem niet is toegestaan de woning zonder toestemming van Eigen Haard aan derden onder te verhuren of in gebruik te geven. De AV zijn voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst niet aan [appellant sub 1] ter hand gesteld en [appellant sub 1] is evenmin op een andere manier de mogelijkheid geboden daarvan kennis te nemen. Eigen Haard kan daarom geen beroep doen op de AV, in het bijzonder niet op artikel 10 leden 2, 7 en 8 op grond waarvan [appellant sub 1] is gehouden hoofdverblijf in de woning te hebben en deze niet onder te verhuren of aan derden in gebruik af te staan, aldus [appellanten]
3.3.1
Dit betoog treft geen doel. [appellanten] hebben niet bestreden dat [appellant sub 1] zijn handtekening op de laatste pagina van de huurovereenkomst heeft geplaatst, waarop ook staat vermeld dat de huurder verklaart de AV voor of bij het sluiten van de huurovereenkomst te hebben ontvangen. Aangezien [appellanten] geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die in een andere richting wijzen, acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellant sub 1] de AV heeft ontvangen en hiervan kennis heeft genomen. Een in een algemene voorwaarde vervat bewijsvermoeden doet zich hier niet voor, zodat het beroep van [appellanten] op de artikelen 6:236 sub k BW alsmede artikel 6:248 lid 2 BW geen doel treft. Derhalve gaat het hof er vooralsnog vanuit dat de AV van toepassing zijn op de tussen Eigen Haard en [appellant sub 1] gesloten huurovereenkomst. [appellanten] hebben ook nog de vernietiging ingeroepen van het beding in artikel 10 lid 2 van de AV, dat de bewijslast van het hebben van hoofdverblijf bij de huurder legt. Bij dit beroep hebben [appellanten] geen belang gelet op hetgeen hierna onder 3.4.1 wordt overwogen. De grief faalt.
3.4
Grief 2is gericht tegen rov 4.7 van het bestreden vonnis waarin de voorzieningenrechter overweegt dat [appellant sub 1] zijn verweer dat hij hoofdverblijf heeft in de woning onvoldoende heeft onderbouwd en dat het hebben van hoofdverblijf evenmin volgt uit de overgelegde bankafschriften. Volgens [appellanten] is het aan Eigen Haard om te bewijzen dat [appellant sub 1] geen hoofdverblijf heeft in de woning. Het is geheel onduidelijk wie en hoeveel buren wat hebben verklaard. Eigen Haard heeft nagelaten bewijsstukken van vermeende klachten van de buren over te leggen en beroept zich op een door haarzelf opgesteld verslag van een tweetal anonieme buren. Uit het verschafte bewijsmateriaal blijkt dat [appellant sub 1] regelmatig pintransacties heeft verricht op slechts 500 meter afstand van de woning, waaraan de voorzieningenrechter ten onrechte is voorbijgegaan. Aldus nog steeds [appellanten]
3.4.1
Het hof zal er in dit geding veronderstellenderwijs vanuit gaan dat de bewijslast van het hebben van hoofdverblijf bij Eigen Haard berust. Dat brengt mee dat het in deze kortgedingprocedure erom gaat of Eigen Haard voldoende aannemelijk heeft gemaakt (en niet:
heeft bewezen) dat [appellant sub 1] heeft gehandeld in strijd met zijn verplichting om in de woning zijn hoofdverblijf te hebben en de woning niet aan derden onder te verhuren of in gebruik te geven.
[appellant sub 1] heeft niet (gemotiveerd) betwist dat Eigen Haard op 27 oktober 2014 van een van de buren een melding heeft gekregen dat [appellant sub 1] al een tijd niet meer is gezien en er andere bewoners in de woning woonachtig zijn, waarschijnlijk Oost-Europeanen. Dit geldt eveneens ten aanzien van het feit dat een andere buurman tijdens een onaangekondigd huisbezoek van Eigen Haard op 11 november 2014 heeft verklaard dat [appellant sub 1] volgens hem al heel lang weg is en er wel mensen in de woning zijn, Roemenen of Bulgaren. Beide verklaringen zijn naar het voorlopig oordeel van het hof niet onduidelijk of innerlijk tegenstrijdig en worden bevestigd door de eigen waarneming van twee medewerkers van Eigen Haard bij hun bezoek aan de woning op 18 november 2014 (zie 2.1.6). Daar komt bij dat volgens de advocaat van Eigen Haard bij haar bezoek aan het pand waarin de woning van [appellant sub 1] is gelegen daags voor de zitting bij de voorzieningenrechter – 5 februari 2015 – de directe buren tegenover haar hebben verklaard dat [appellant sub 1] nog steeds niet in de woning verblijft.
Tevens neemt het hof in aanmerking dat [appellant sub 1] geen verklaringen heeft overgelegd van personen uit zijn kennissen- en vriendenkring die kunnen bevestigen dat hij wel zijn hoofdverblijf in de woning heeft (gehad). De bij pleidooi overgelegde brief van [B], voorzitter van de Stichting Scholing, Werk & Uitvoering van 16 april 2015 is hiertoe onvoldoende nu deze daarin (slechts) verklaart [appellant sub 1] ongeveer een keer per week in het kader van dagbesteding ’s- morgens bij de woning op te halen en ’s- middags weer af te zetten, maar niet dat iemand van deze stichting in de woning is geweest of op enigerlei (andere) wijze heeft geconstateerd dat [appellant sub 1] daarin zijn hoofdverblijf heeft. Ook de verklaring van de bewindvoerder van 24 april 2015, hoe uitvoerig ook, biedt met betrekking tot het hebben van hoofdverblijf onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen weerleggen dat [appellant sub 1] geen hoofdverblijf in de woning heeft (gehad).
Uit de pinbetalingen van [appellant sub 1] kan niet worden afgeleid dat hij hoofdverblijf in de woning heeft (gehad). Weliswaar zijn enkele betalingen verricht in de directe omgeving van de woning, maar ook is aantal betalingen op geruime afstand van de woning gedaan. Zoals de advocaat van [appellant sub 1] bij pleidooi – naar ’s hofs oordeel terecht – heeft opgemerkt, kan aan de hand van de bankafschriften niet een volledig beeld worden gecreëerd van de locaties die [appellant sub 1] aandoet (zie p. 8, pleitaantekeningen).
Het feit dat [appellanten] enkele poststukken in het geding hebben gebracht, gericht aan het adres van de woning waar [appellant sub 1] staat ingeschreven, is evenmin voldoende zwaarwegend om te kunnen weerleggen dat [appellant sub 1] op dit adres geen hoofdverblijf houdt. Dit geldt eveneens voor de stelling van [appellant sub 1] dat recentelijk een cv- ketel in de woning is geïnstalleerd door installatiebedrijf Bonarius in opdracht van Eigen Haard, nu Eigen Haard deze stelling gemotiveerd heeft betwist. Ook de overige stellingen van [appellant sub 1] waarmee hij betwist dat hij in de woning geen hoofdverblijf heeft, zijn niet met stukken onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbijgaat.
Het hof komt, in navolging van de voorzieningenrechter, derhalve tot het voorlopig oordeel dat Eigen Haard voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant sub 1] in ieder geval in (de laatste maanden van) 2014 niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad.
De grief moet worden verworpen.
3.5
Met
grief 3komen [appellanten] op tegen rov 4.8 van het bestreden vonnis waarin is overwogen dat [appellant sub 1] het bestaan van een familieband met de in de woning aangetroffen personen onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en ook zijn verweer ten aanzien van het
escortbedrijf onvoldoende heeft toegelicht. Volgens [appellant sub 1] heeft de voorzieningenrechter ten onrechte bij hem de bewijslast gelegd dat hij aan moet tonen dat de aangetroffen personen familieleden zijn en moet niet hij maar Eigen Haard aantonen dat sprake is van onderverhuur dan wel onrechtmatige ingebruikgeving van de woning aan derden. Daarbij is het heel wel mogelijk dat [appellant sub 1], afkomstig uit Curaçao, aangetrouwde familieleden van Roemeense afkomst heeft.
Met betrekking tot de vermelding op internet van het adres van de woning als escortbedrijf voert [appellant sub 1] (wederom) aan slachtoffer geworden te zijn van een wraakactie van iemand die bekend staat als computer hacker. De escortbedrijven die op het adres van [appellant sub 1] gevestigd zouden zijn, staan niet ingeschreven in de registers van de Kamer van Koophandel en bestaan wellicht in
het geheel niet, dan wel zijn zij enkel digitaal op het internet in het leven geroepen om [appellant sub 1] zwart te maken, aldus [appellanten]
3.5.1
Anders dan [appellanten] betogen, ligt het – gelet op de onderbouwde stellingen van Eigen Haard dat sprake is van uit hoofde van de huurovereenkomst verboden ingebruikgeving – op hun weg toe te lichten dat de in de woning aangetroffen personen familieleden van [appellant sub 1] zijn. Ook in beroep is [appellant sub 1] er niet in geslaagd inzichtelijk te maken welke familieband de vrouw, genaamd [C] en afkomstig uit Roemenië, met [appellant sub 1] heeft. Waar [appellant sub 1] op 5 december 2014 ten kantore van Eigen Haard heeft verklaard dat deze vrouw getrouwd is met de zoon van zijn neef en in Italië woont, antwoordt hij tijdens het pleidooi in hoger beroep desgevraagd dat dit een misverstand is en dat zij het kind is van zijn oom, die afkomstig is uit Suriname. De in de woning aangetroffen man zou volgens [appellant sub 1] een vriend van haar zijn. De man heeft echter zelf verklaard dat [appellant sub 1] zijn oom is. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen over de (familie)relatie met in de woning aangetroffen personen heeft [appellant sub 1] vooralsnog op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat het hier om familieleden gaat. Derhalve volgt het hof de voorzieningenrechter in haar oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant sub 1] de woning zonder toestemming van Eigen Haard aan derden in gebruik heeft gegeven. Daarbij neemt het hof in aanmerking de niet gemotiveerd weersproken stelling van Eigen Haard dat het gelet op het woonoppervlak van 30 m2 onaannemelijk is dat [appellant sub 1] gelijktijdig met de in de woning aangetroffen personen hoofdverblijf in de woning had.
Hoewel het hof op grond van het vorenstaande reeds voldoende aannemelijk acht dat [appellant sub 1] in strijd met de huurovereenkomst de woning aan derden in gebruik heeft gegeven, draagt de vermelding van het adres van de woning als escortbedrijf aan dit voorlopig oordeel bij. Immers ook in hoger beroep heeft [appellant sub 1] zijn verweer dat hij (en mogelijk zijn vriendin) slachtoffer is geworden van een wraakactie van een computerhacker slechts op vermoedens gebaseerd en onvoldoende concreet toegelicht. Hiermee wil uitdrukkelijk niet gezegd zijn dat het hof ervan uitgaat dat [appellant sub 1] zich (zelf) met het exploiteren van een escortservice heeft beziggehouden, maar wel dat aannemelijk wordt geacht dat door [appellant sub 1] in zijn woning toegelaten personen dit hebben gedaan.
De grief is vergeefs voorgedragen.
3.6
De voorzieningenrechter overweegt in rov 4.9 van het vonnis dat, samengevat, onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant sub 1] handelt in overeenstemming met zijn verplichtingen als
huurder en dat dientengevolge voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden. Voorts acht de voorzieningenrechter op basis van de
overgelegde stukken niet aannemelijk, aldus rov 4.11, dat de gevolgen van een ontruiming tot onaanvaardbare gevolgen voor de geestelijke gezondheid van [appellant sub 1] zullen leiden en dat [appellant sub 1] niet in staat is een langere afstand naar het ziekenhuis af te leggen dan vanuit de woning noodzakelijk is. Hiertegen is
grief 4gericht.
Volgens [appellanten] is de voorzieningenrechter met rov 4.9 buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden nu Eigen Haard niet heeft verzocht de huurovereenkomst te ontbinden maar uitsluitend
de ontruiming heeft gevorderd. Mocht dit niet leiden tot afwijzing van de vordering, dan voeren [appellanten] subsidiair aan dat in het kader van de belangenafweging het belang van [appellant sub 1] bij
behoud van de woning, gelet op zijn achtergrond en psychiatrische problematiek dient te prevaleren boven het belang van Eigen Haard. Gelet op de geestelijke gezondheid van [appellant sub 1] is het voor hem minder eenvoudig (dan wel vrijwel onmogelijk) een andere passende woning te vinden. Ter adstructie van deze stelling leggen [appellanten] een brief over van de MO-zaak van 23 februari 2015 en een brief van 16 februari 2012 van de neurochirurg dr. G.J. Bouma aan de huisarts van [appellant sub 1] met bijgevoegd een operatieverslag.
3.6.1
Met hun stelling dat de voorzieningenrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, miskennen [appellanten] dat de voorzieningenrechter zich in het kader van de door Eigen Haard gevorderde ontruiming terecht de vraag heeft gesteld of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot ontbinding (gevolgd door ontruiming) zal overgaan en dat zij na positieve beantwoording van deze vraag de ontruiming heeft toegewezen. Dit onderdeel van de grief faalt.
3.6.2
Evenals de voorzieningenrechter komt het hof tot het voorlopig oordeel dat de belangen van [appellant sub 1] niet zodanig zwaar wegen dat deze moeten prevaleren boven die van Eigen Haard. Naar Eigen Haard onweersproken heeft aangevoerd, betreft de aanmelding van [appellant sub 1] bij de MO-zaak de aanvraag voor een scootmobiel en een woningaanpassing en niet een aanvraag voor psychische of maatschappelijke ondersteuning. Hoewel [appellanten] stukken hebben overgelegd met betrekking tot zijn rugoperatie in februari 2012, heeft hij niet met stukken onderbouwd of anderszins toegelicht waarom hij als gevolg van deze operatie in de buurt van het ziekenhuis zou moeten wonen en alleen de huidige woning hiervoor geschikt is. Bij pleidooi in hoger beroep heeft de advocaat van Eigen Haard erop gewezen dat [appellant sub 1] na ontruiming van de woning gebruik kan maken van maatschappelijke opvang, waarvoor in Amsterdam voldoende mogelijkheden bestaan. Aldus leiden ook naar het voorlopig oordeel van het hof de gevolgen van ontruiming niet tot onaanvaardbare gevolgen voor de geestelijke gezondheid van [appellant sub 1]. De grief faalt ook op dit onderdeel.
3.7
Met
grief 5komen [appellanten] op tegen toewijzing van de vordering jegens (ook) de bewindvoerder en veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten. Tevens bestrijden [appellanten] met de toelichting op deze grief dat Eigen Haard een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Volgens hen leent de zaak zich vanwege haar ingewikkeldheid en de (wijze van) bewijslevering niet voor behandeling in kort geding. Voor het overige verwijzen
[appellanten] naar de voorgaande grieven (het treden buiten de rechtsstrijd en een onjuiste afweging van belangen).
3.7.1
Gelet op hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) heeft overwogen, te weten dat een vordering van een verhuurder tot ontbinding van een door de rechthebbende vóór de instelling van het bewind gesloten huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde, dient te worden ingesteld tegen de bewindvoerder, is de voorzieningenrechter op goede gronden tot het voorlopig oordeel gekomen dat de vordering van Eigen Haard tot ontruiming van de woning ook jegens de bewindvoerder moet worden toegewezen en dat deze in de proceskosten moet worden veroordeeld.
Ook heeft Eigen Haard, mede in het licht van de schaarste van sociale huurwoningen als de onderhavige, een spoedeisend belang bij de ontruiming van de woning, opdat deze woning weer beschikbaar komt voor een woningzoekende die daarvoor in aanmerking komt. Zoals het hof reeds bij de behandeling van grief 4 heeft overwogen, is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot ontbinding van de huurovereenkomst (gevolgd door ontruiming) zal overgaan, zodat de voorzieningenrechter de ontruiming terecht heeft toegewezen. De grief faalt.
3.8
De conclusie is dat alle grieven falen en het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. Evenals in eerste aanleg zal de bewindvoerder als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep moeten dragen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Eigen Haard begroot op € 711,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C.C. Meijer en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2015.