ECLI:NL:GHAMS:2015:2188

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
K-11/0441
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex artikel 12 Sv inzake verjaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die vervolging wenst voor wederrechtelijke vrijheidsberoving die plaatsvond in 1970. Klager, die in de jaren zeventig gemeenteraadslid en wethouder was, heeft in 1970 aangifte gedaan van zijn ontvoering door een groepering genaamd 'Groep 7'. Ondanks de aangifte heeft het politieonderzoek destijds niet geleid tot aanhoudingen. In 2005 heeft klager opnieuw aangifte gedaan van strafbare feiten gepleegd door de beklaagde, maar deze aangifte werd in 2006 geseponeerd. Het beklag richtte zich aanvankelijk tegen het niet vervolgen van de beklaagde en andere daders voor beide aangiften, maar is later beperkt tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 15 april 2015 heeft klager, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E. Olof, het beklag toegelicht. De advocaat-generaal was ook aanwezig, maar vond geen aanleiding om zijn eerdere conclusie te herzien. Klager en zijn gemachtigde voerden aan dat de verjaring van het feit niet acceptabel is, gezien de ernst van de inbreuk op de rechtsstaat en de impact op klager zelf. Het hof overweegt echter dat volgens artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht het recht tot strafrechtelijke vervolging door verjaring is vervallen. Het hof concludeert dat het Wetboek van Strafrecht geen ruimte biedt voor een bevel tot vervolging, ongeacht de gevolgen voor klager.

Uiteindelijk wijst het hof het beklag af, met de mededeling dat hiertegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De beschikking is gegeven door de rechters P.C. Kortenhorst, N. van der Wijngaart en A. Bockwinkel, in tegenwoordigheid van griffier mr. L.H.J. Peters.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van op het beklag met het rekestnummer K11/0441 van
[klager],
wonende te [woonplaats],
klager.
Gemachtigde: mr. E. Olof.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 20 oktober 2011 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich, na te zijn beperkt, tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen wijlen
[beklaagde](verder: beklaagde) en overige daders ter zake van wederrechtelijke vrijheidsberoving in 1970.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 16 mei 2012 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift en van het verslag heeft het hof kennis genomen van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal en het namens de hoofdofficier van justitie te Amsterdam opgestelde ambtsbericht van 15 november 2011.
Voorts heeft het hof kennis genomen van door klager en diens gemachtigde toegezonden aanvullende stukken.

4.De behandeling in raadkamer

De op 30 oktober 2012 geplande behandeling in raadkamer heeft op verzoek van de gemachtigde van klager geen doorgang gevonden.
Vervolgens is door de gemachtigde van klager meermalen verzocht om aanhouding van de behandeling van het klaagschrift.
Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld het beklag op 15 april 2015 toe te lichten. Klager is, bijgestaan door diens gemachtigde, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en (deels) gehandhaafd. De gemachtigde heeft hiertoe het woord gevoerd aan de hand van door hem overgelegde pleitnotities.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft hij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De ontvankelijkheid van het beklag

Klager is onder meer gemeenteraadslid en wethouder geweest in [plaats] in de jaren zeventig van de vorige eeuw. In 1970 is hij korte tijd ontvoerd geweest door een groepering die zich ‘Groep 7’ noemde. Klager is door een aantal personen in Amsterdam in een auto geduwd, tegen zijn wil vastgehouden en meegenomen. Vlak over de Belgische grens is klager de auto uitgezet. Het hierop ingestelde politieonderzoek heeft niet geleid tot de aanhouding van de daders.
Klager heeft van bovengenoemd feit in 1975 aangifte gedaan.
In een uitzending van het televisieprogramma [tv programma] in[jaartal] heeft beklaagde zijn aandeel bij de ontvoering van klager toegegeven.
Klager heeft vervolgens in 2005 aangifte gedaan van diverse strafbare feiten, gepleegd door beklaagde. Deze aangifte is op 31 maart 2006 geseponeerd.
Het beklag was aanvankelijk gericht tegen het niet vervolgen van beklaagde en overige daders voor beide hiervoor genoemde aangiften.
Blijkens de door klager en diens gemachtigde in raadkamer gegeven toelichting is het beklag thans beperkt tot het niet vervolgen van beklaagde en overige daders voor de aangifte wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Volgens klager en diens gemachtigde is het onbegrijpelijk dat de zaak nog immer niet verder strafrechtelijk onderzocht is. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat door ontvoering
- en bedreiging - van een gekozen volksvertegenwoordiger de kern van de rechtsstaat wordt aangerand, welk soort feiten nog immer actueel is. De aard van het misdrijf laat volgens hen geen verjaring toe. Daarbij komt dat klager persoonlijk zeer geraakt is door deze kwestie.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht is het recht tot strafrechtelijke vervolging reeds vele jaren geleden door verjaring komen te vervallen.
Anders dan door de gemachtigde van klager betoogd, laat het Wetboek van Strafrecht het hof geen ruimte om gelet op de gevolgen voor klager en de inbreuk op het functioneren van de rechtsstaat niettemin een bevel tot vervolging te geven.
Het beklag is derhalve ongegrond.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, N. van der Wijngaart en A. Bockwinkel, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. L.H.J. Peters, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.