ECLI:NL:GHAMS:2015:2156

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
23-002888-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en mishandeling met ernstige gevolgen in Hilversum

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De feiten vonden plaats op 20 mei 2012 in Hilversum, waar de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1], met kracht tegen het hoofd sloeg en vervolgens met geschoeide voet op het hoofd stampte, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Dit leidde tot ernstige verwondingen, waaronder blijvend hersenletsel. De verdachte voerde aan dat zijn gedragingen niet als poging tot doodslag gekwalificeerd konden worden, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen het slachtoffer dodelijk zou verwonden, en dat de kwetsbaarheid van het hoofd deze kans vergrootte.

Daarnaast was er een tweede tenlastelegging van mishandeling van [slachtoffer 2], waarbij de verdachte zonder aanwijsbare reden een kopstoot gaf. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan beide feiten en bevestigde de eerdere veroordeling van de rechtbank, waarbij de verdachte tot vijf jaar gevangenisstraf werd veroordeeld. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], had een schadevergoeding van € 24.729,09 gevorderd, waarvan het hof € 21.332,37 toewijsde. Het hof legde ook de verplichting op om aan de Staat te betalen ter compensatie van de schade aan het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

parketnummer: 23-002888-13
datum uitspraak: 19 februari 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2013 in de strafzaak onder de parketnummers 13/660520-12 en 13/870580-10 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres],
thans gedetineerd in [p.i.].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 20 mei 2012 te Hilversum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] één of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt (waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of het bewustzijn heeft verloren) en/of (vervolgens) één of meermalen (met kracht)(met geschoeide voet) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geschopt/getrapt/gestampt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag);
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 20 mei 2012 te Hilversum, in elk geval in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten hersenbeschadiging), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] met dat opzet één of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd te slaan/stompen (waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam en/of het bewustzijn verloor) en/of (vervolgens) één of meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te schoppen/trappen/stampen (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag);
2:
hij op of omstreeks 03 juni 2012 te Hilversum, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (met kracht) een kopstoot heeft gegeven op/tegen het hoofd en/of in/op het gezicht, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof de voorkeur geeft aan een andere bewijsconstructie dan de door de rechtbank gebezigde.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort samengevat – het verweer gevoerd dat de gedragingen van de verdachte te kwalificeren zijn als het plegen van zware mishandeling - en niet als poging doodslag - nu het vereiste opzet op de dood van het slachtoffer – ook in voorwaardelijke zin - voor het primair ten laste gelegde ontbreekt. Voorts betwist de raadsman dat deze gedragingen een aanmerkelijke kans op de dood met zich brengen.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt dienaangaande als volgt.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 20 mei 2012 te Hilversum met het slachtoffer bij zijn taxi stond toen aldaar tussen het slachtoffer en de verdachte een woordenwisseling ontstond. Hierop zag deze getuige dat de verdachte het slachtoffer een vuistslag op het gezicht gaf, waarna het slachtoffer in één keer in elkaar klapte en met zijn achterhoofd op de grond terechtkwam. Vervolgens heeft de verdachte – in de bewoordingen van deze getuige – wel drie keer op het gezicht van het slachtoffer gestampt, terwijl deze al “knockout” was. De verdachte is door [getuige] bij het slachtoffer weggetrokken en hierop heeft de verdachte gezegd dat hij nog een trap wilde geven.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 22 oktober 2013 heeft de verdachte verklaard het slachtoffer één stomp te hebben gegeven en hem vervolgens met zijn volle gewicht tweemaal op zijn hoofd te hebben gestampt. Dit wordt ondersteund door de foto’s in het dossier, waarop de schoenafdruk van de verdachte – kennelijk ontstaan door bloeduitstorting – op het gezicht van het slachtoffer te zien is.
Het hof acht op basis van het hiervoor overwogene bewezen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door zijn handelen het slachtoffer dodelijk zou verwonden. Naar algemene ervaringsregels levert het met geschoeide voet met het volle gewicht stampen op het hoofd – gezien de kwetsbaarheid van dit lichaamsdeel- een aanmerkelijke kans op de dood op.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op 20 mei 2012 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd heeft gestompt waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en vervolgens meermalen met kracht met geschoeide voet op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gestampt terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag;
2:
hij op 03 juni 2012 te Hilversum opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met kracht een kopstoot heeft gegeven tegen het hoofd, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan meerdere geweldsdelicten. De verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door het slachtoffer eenmaal met kracht tegen het hoofd te stompen en vervolgens meermalen met geschoeide voet op zijn gezicht te stampen. Het slachtoffer heeft als gevolg van dit gewelddadige handelen van de verdachte diverse verwondingen, waaronder blijvend hersenletsel, opgelopen. Verder blijkt dat het slachtoffer door het voorval langdurig psychische klachten heeft ondervonden.
In de tweede plaats heeft de verdachte zich kort na het bovenstaande voorval schuldig gemaakt aan mishandeling van een toevallige voorbijganger door hem, zonder aanwijsbare reden, een kopstoot te geven.
Dergelijke misdrijven veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Voorts is de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 januari 2015 eerder voor geweldsmisdrijven onherroepelijk veroordeeld en kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen de verdachte er niet van weerhouden opnieuw dergelijke misdrijven te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.729,09. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 21.332,37. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 21.332,37. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Amsterdam van 31 augustus 2011 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 21.332,37 (eenentwintigduizend driehonderdtweeëndertig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 6.332,37 (zesduizend driehonderdtweeëndertig euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 primair, 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 21.332,37 (eenentwintigduizend driehonderdtweeëndertig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 6.332,37 (zesduizend driehonderdtweeëndertig euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
141 (honderdeenenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 31 augustus 2011, parketnummer 13-870580-10, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. M. Iedema en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 februari 2015.
[...]