Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
STICHTING PRÉ WONEN,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1bestrijden Préferent c.s. het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde sub 2] niet als partij bij de samenwerkingsovereenkomst is te beschouwen. In de toelichting op de grief voeren Préferent c.s. verscheidene feiten en omstandigheden aan op grond waarvan ten minste zou moeten worden geoordeeld dat [geïntimeerde sub 2] jegens Préferent c.s. de schijn heeft gewekt dat hij partij was bij de samenwerkingsovereenkomst, welke schijn voor zijn rekening moet blijven.
grieven 3 tot en met 8richten zich met verschillende argumenten tegen de overweging van de rechtbank dat Préferent c.s. niet bereid zijn gebleken uitvoering te geven aan het project op basis van de verleende vergunning eerste fase en aldus zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst, op grond waarvan [geïntimeerde sub 1] gerechtigd is de overeenkomst te ontbinden en Préferent c.s. gehouden zijn tot schadevergoeding.
ongenummerde griefgericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de (subsidiaire) vordering van Préferent c.s. tot veroordeling van [geïntimeerde sub 1] tot medewerking aan de teruglevering door Pré Wonen van het door haar gekochte aandeel in het pand. In hoger beroep hebben Préferent c.s. die vordering gewijzigd en het standpunt ingenomen dat de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst, die zij niet hebben bestreden en die dus onherroepelijk is geworden, tot gevolg heeft dat [geïntimeerde sub 1] in het kader van de ongedaanmakingsverbintenissen gehouden is haar medewerking te verlenen aan de teruglevering aan haar van het appartementsrecht dat bij de akte van splitsing van 30 december 2008 aan Pré Wonen is toebedeeld.