In deze zaak heeft klaagster een tuchtklacht ingediend tegen twee notarissen, waarbij zij hen verwijt dat zij bij het in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verklaring van erfrecht onzorgvuldig hebben gehandeld. Klaagster stelt dat de notarissen zowel procedureel als inhoudelijk in strijd hebben gehandeld met artikel 17 van de Wet op het notarisambt. Ze betoogt dat de notarissen de opdracht hadden moeten weigeren of nader onderzoek hadden moeten verrichten, gezien de twijfels over de integriteit van de bewindvoerder. Klaagster heeft ook aangevoerd dat de notarissen haar niet op de hoogte hebben gesteld van het intrekken van de opdracht door de bewindvoerder en dat zij onterecht kosten in rekening wilden brengen voor een gesprek over haar klacht.
De kamer voor het notariaat heeft klaagster in haar klacht op één onderdeel niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Het hof heeft de beslissing van de kamer bevestigd, met uitzondering van het klachtonderdeel over het niet informeren van klaagster over de intrekking van de opdracht, dat ongegrond werd verklaard. Het hof oordeelde dat de notarissen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, aangezien zij de opdracht van de bewindvoerder correct hebben behandeld en de integriteit van de bewindvoerder niet in twijfel hoefden te trekken. De klacht van klaagster werd derhalve ongegrond verklaard.