ECLI:NL:GHAMS:2015:2091

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
200.155.844-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtklacht tegen notarissen inzake onzorgvuldig handelen bij verklaring van erfrecht

In deze zaak heeft klaagster een tuchtklacht ingediend tegen twee notarissen, waarbij zij hen verwijt dat zij bij het in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verklaring van erfrecht onzorgvuldig hebben gehandeld. Klaagster stelt dat de notarissen zowel procedureel als inhoudelijk in strijd hebben gehandeld met artikel 17 van de Wet op het notarisambt. Ze betoogt dat de notarissen de opdracht hadden moeten weigeren of nader onderzoek hadden moeten verrichten, gezien de twijfels over de integriteit van de bewindvoerder. Klaagster heeft ook aangevoerd dat de notarissen haar niet op de hoogte hebben gesteld van het intrekken van de opdracht door de bewindvoerder en dat zij onterecht kosten in rekening wilden brengen voor een gesprek over haar klacht.

De kamer voor het notariaat heeft klaagster in haar klacht op één onderdeel niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Het hof heeft de beslissing van de kamer bevestigd, met uitzondering van het klachtonderdeel over het niet informeren van klaagster over de intrekking van de opdracht, dat ongegrond werd verklaard. Het hof oordeelde dat de notarissen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, aangezien zij de opdracht van de bewindvoerder correct hebben behandeld en de integriteit van de bewindvoerder niet in twijfel hoefden te trekken. De klacht van klaagster werd derhalve ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.155.844/01 NOT
nummer eerste aanleg : 14-10
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 2 juni 2015
inzake
[appellante],
wonend te [plaats],
appellante,
tegen
1. [de notaris],
notaris te [plaats],
2.[de kandidaat-notaris],
kandidaat-notaris te [plaats],
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 11 september 2014 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 20 augustus 2014 (ECLI:NL:TNORDHA:2014:23). De kamer heeft in de bestreden beslissing klaagster in haar klacht tegen geïntimeerden (hierna afzonderlijk: de notaris respectievelijk de kandidaat-notaris en tezamen te noemen: de notarissen) op één onderdeel niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
1.2.
De notarissen hebben op 16 oktober 2014 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Klaagster heeft op 17 maart 2015 een pleitnota bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 19 maart 2015. Klaagster is met bericht van verhindering niet verschenen. De notaris, mede de kandidaat-notaris vertegenwoordigende, is verschenen en heeft het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
In 2008 is de moeder van klaagster (hierna: moeder) overleden. Moeder en de vader van klaagster (hierna: vader) woonden tot dat moment in een appartement in [plaats] (hierna: het appartement). De eigendom van het appartement is na het overlijden van moeder op naam van moeder en vader blijven staan.
3.2.2.
In oktober 2013 heeft de kantonrechter te Rotterdam de goederen van vader onder bewind gesteld, waarbij een nicht van klaagster, mevrouw [naam], tot bewindvoerder is benoemd. Vader is eind 2013 verhuisd naar een zorginstelling. Op dat moment is besloten tot verkoop van het appartement. Hiervoor was een verklaring van erfrecht in de nalatenschap van moeder benodigd.
3.2.3.
Klaagster heeft bij e-mail van 9 januari 2014 aan de kandidaat-notaris bericht dat haar ter kennis was gekomen dat haar broer contact met de kandidaat-notaris had opgenomen inzake een verklaring van erfrecht. Klaagster heeft de kandidaat-notaris verzocht om zich (verder) te distantiëren van een (eventuele) opdracht om een verklaring van erfrecht op te stellen. Volgens klaagster voerde de bewindvoerder haar taken niet zelfstandig, onafhankelijk en behoorlijk uit - wat werd bevestigd door het feit dat niet de bewindvoerder maar de broer van klaagster het notariskantoor had benaderd - en lag het voor de hand om voor het opstellen van een verklaring van erfrecht in de nalatenschap van moeder offerten bij notarissen in [plaats] op te vragen, omdat moeder de laatste jaren van haar leven daar had gewoond, moeder daar was overleden en het appartement aldaar was gelegen.
3.2.4.
Hierop heeft de kandidaat-notaris bij e-mail van 10 januari 2014 - kort gezegd - geantwoord dat zij enkel een offerte heeft toegezonden voor het opstellen van een verklaring van erfrecht en zij bij een opdracht om hiertoe over te gaan zich eerst ervan zou verzekeren dat dit de wens van alle erfgenamen was.
3.2.5.
Bij e-mail van 31 januari 2014 heeft de kandidaat-notaris aan klaagster - voor zover van belang - het volgende bericht:

Inmiddels heb ik van de bewindvoerder van uw vader het verzoek gekregen een verklaring van erfrecht op te stellen. Ik heb haar gewezen op uw e-mail, maar zij heeft desondanks de opdracht aan mij bevestigd. Als bewindvoerder van de langstlevende echtgenoot, die op grond van de wet enig eigenaar is geworden van alle goederen en schulden behorende tot deze nalatenschap, is mevrouw [naam] bevoegd deze opdracht aan mij te verstrekken. Ik heb de zaak dan ook in behandeling genomen en zend u en de andere erfgenamen op heden een brief met meer informatie toe.
3.2.6.
Vervolgens heeft hierover tussen klaagster en de kandidaat-notaris en vervolgens tussen klaagster en de notaris per e-mail contact plaatsgevonden. De notaris heeft klaagster uitgenodigd om in een gesprek op zijn kantoor haar argumenten tegen de door de bewindvoerder aan het notariskantoor gegeven opdracht nader toe te lichten. Klaagster was bereid tot een gesprek bij haar thuis, omdat een bezoek aan het notariskantoor vanwege haar chronische ziekte te belastend voor haar zou zijn. De notaris heeft daarop bericht haar telefonisch te woord te willen staan, maar dat vond klaagster niet passend. Vervolgens heeft de notaris aan klaagster laten weten voor een huisbezoek zijn uurtarief in rekening te brengen en haar gevraagd of zij bereid was die kosten te dragen. Hierop heeft klaagster niet gereageerd.

4.Het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notarissen dat zij bij het in behandeling nemen van de aanvraag voor een verklaring van erfrecht zowel procedureel als inhoudelijk onzorgvuldig en in strijd met artikel 17 van de Wet op het notarisambt (Wna) hebben gehandeld. De door klaagster aangevoerde omstandigheden hadden voor de notarissen reden moeten zijn om de kwestie met grote zorgvuldigheid te behandelen. De notarissen hadden de opdracht moeten weigeren dan wel nader onderzoek moeten verrichten en/of overleg met de betrokken partijen moeten voeren. Verder is het aannemen van de opdracht in strijd geweest met de principes van integriteit die de notaris zou moeten eerbiedigen. Op basis van de door klaagster verstrekte informatie was voldoende aanleiding om de integriteit van (de opdracht van) de bewindvoerder te betwijfelen. Daarnaast is de aan klaagster expliciet gedane toezegging niet nagekomen en heeft de notaris onbehoorlijk gehandeld door een tarief in rekening te willen brengen voor het bespreken van een tegen hem en het notariskantoor gerichte klacht. Ten slotte hebben de notarissen klaagster niet erover geïnformeerd dat de bewindvoerder de opdracht aan het notariskantoor inmiddels heeft ingetrokken. Dit is klaagster in deze tuchtprocedure bekend geworden.
Klaagster heeft verzocht om te bepalen dat het notariskantoor de uitvoering van het opstellen van de verklaring van erfrecht staakt en meewerkt aan de doorverwijzing van de opdracht naar een ander notariskantoor, zonder dat enige vergoeding aan het notariskantoor is verschuldigd. Mochten in het kader van de opdracht al betalingen zijn verricht, dan verzoekt klaagster om te bepalen dat het notariskantoor deze bedragen onmiddellijk terugbetaalt.

5.Het standpunt van de notarissen

De notarissen hebben de stellingen van klaagster betwist en als volgt verweer gevoerd.
De kandidaat-notaris heeft de bezwaren van klaagster aan de bewindvoerder voorgelegd, die vervolgens de opdracht heeft verstrekt om een verklaring van erfrecht op te maken. Hetgeen klaagster heeft aangevoerd, kan de ministerieplicht van de notaris niet terzijde schuiven. Conform het op het notariskantoor geldende protocol heeft de kandidaat-notaris overleg met de notaris gevoerd op het moment dat klaagster dreigde met het indienen van een klacht. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat de notaris heeft getracht om een afspraak met klaagster te maken om de precieze bezwaren van klaagster tegen het opstellen van een verklaring van erfrecht door het notariskantoor in kaart te brengen. De notaris wilde onderzoeken of klaagster nog andere argumenten had naast de reeds bekende argumenten. Het bericht dat de bewindvoerder de opdracht heeft ingetrokken, heeft klaagster door deze tuchtprocedure eerder bereikt dan de andere erfgenamen.

6.De beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1.
Met de kamer is het hof van oordeel dat de tuchtrechter niet bevoegd is ten aanzien van de verzoeken van klaagster de notarissen te gebieden hun werkzaamheden te staken en mee te werken aan een doorverwijzing naar een ander notariskantoor en te gelasten dat al gedane betalingen terugbetaald dienen te worden. Dergelijke verzoeken moeten aan de burgerlijke rechter worden gedaan. De kamer heeft klaagster in haar verzoek terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6.2.
Bij repliek in eerste aanleg heeft klaagster haar klacht uitgebreid met het verwijt aan de notarissen dat zij klaagster niet van de intrekking van de opdracht door de bewindvoerder op de hoogte hebben gesteld. Klachten mogen gedurende een tuchtprocedure in eerste aanleg in beginsel door een klager worden aangevuld. Dit zou anders kunnen zijn indien de wederpartij niet meer voldoende gelegenheid heeft om daarop te reageren. Dat zou immers in strijd zijn met de goede procesorde. Nu dit laatste hier niet het geval is, de notarissen hebben hierop immers bij dupliek en/of op de zitting in eerste aanleg kunnen reageren, betekent dit dat klaagster in dit klachtonderdeel kan worden ontvangen. Dit betekent dat de klacht door het hof wordt beoordeeld, zoals deze hiervoor onder 4. is weergegeven.
Inhoudelijk
6.3.
De kamer heeft het volgende overwogen. Vast is komen te staan dat de bewindvoerder aan het notariskantoor de opdracht heeft gegeven om een verklaring van erfrecht op te stellen. Vader was enig eigenaar van het appartement. De bewindvoerder was bevoegd om hem te vertegenwoordigen. Op grond van artikel 21 Wna rust op een notaris een ministerieplicht. Indien een cliënt daarom verzoekt, is een notaris verplicht zijn diensten te verlenen. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan daarvan worden afgeweken. Klaagster heeft niet aannemelijk kunnen maken dat er in onderhavig geval sprake is van bijzondere omstandigheden. Het enkele feit dat moeder in [plaats] woonde, daar is overleden en het appartement daar gelegen was, is geen reden voor een elders gevestigde notaris om zijn ministerie te weigeren. Op grond van zijn ambt is iedere notaris in Nederland onpartijdig en bevoegd om voor een ieder werkzaamheden te verrichten. De toezegging van de kandidaat-notaris aan klaagster, dat zij bij het ontvangen van een opdracht zich eerst ervan zou vergewissen of alle erfgenamen daarmee akkoord waren, is zij niet nagekomen. Het was verstandiger geweest als de kandidaat-notaris conform haar toezegging, klaagster eerst had gekend in haar (gewijzigde) standpunt dat een akkoord van alle erfgenamen niet nodig was, alvorens de opdracht van de bewindvoerder te aanvaarden. De kamer acht dit handelen van de kandidaat-notaris echter niet onzorgvuldig en dus ook niet tuchtrechtelijk laakbaar. De klacht is derhalve ongegrond.
6.4.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer en maakt dit oordeel tot het zijne. Hieraan voegt het hof het volgende toe. Uit de e-mail van 31 januari 2014 van de kandidaat-notaris aan klaagster volgt impliciet dat de kandidaat-notaris niet langer van mening was dat de erfgenamen, onder wie klaagster, toestemming dienden te geven aan het notariskantoor om de opdracht een verklaring van erfrecht op te stellen te mogen aanvaarden. Verder gaf de door klaagster aan de notarissen verstrekte informatie over (de opdracht van) de bewindvoerder naar het oordeel van het hof geen aanleiding voor de notarissen om aan de integriteit van de bewindvoerder te twijfelen, de opdracht niet aan te nemen en dienst te weigeren. De klaagster heeft de notarissen kenbaar gemaakt dat de bewindvoerder haar taken niet zelfstandig, onafhankelijk en behoorlijk uitvoert, maar heeft haar bezwaren niet nader geconcretiseerd. Klaagster heeft aangevoerd dat een gesprek met de notaris zou zijn gegaan over het klachtwaardig optreden dat klaagster de notarissen verweet. Uit de overgelegde correspondentie (de e-mails van 5 februari 2014 en 10 februari 2014 van de notaris aan klaagster, producties bij het inleidend klaagschrift) valt genoegzaam af te leiden dat de notaris andere argumenten van klaagster tegen het opstellen van een verklaring van erfrecht dan de hem reeds bekende argumenten met haar wenste te bespreken. In ieder geval kan op grond van de stukken in het dossier niet worden vastgesteld dat de notaris klaagster kosten in rekening wilde brengen voor een bespreking over een tegen hem en het notariskantoor gerichte klacht, zodat enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de notaris op dit punt evenmin kan worden vastgesteld. Dat de kandidaat-notaris conform het op het notariskantoor geldende protocol overleg met de notaris heeft gevoerd op het moment dat klaagster dreigde met het indienen van een klacht en de notaris vervolgens met klaagster in gesprek is gegaan, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
6.5.
De notaris heeft onweersproken aangevoerd dat klaagster door deze tuchtprocedure eerder van de intrekking van de opdracht door de bewindvoerder op de hoogte is gekomen dan de andere erfgenamen. Het hof gaat ervan uit dat deze kennisgeving, zo deze al nodig is, in het normale geval op de gebruikelijke wijze aan klaagster was toegekomen. Dat klaagster op deze manier van de intrekking van de opdracht door de bewindvoerder op de hoogte is gekomen, acht het hof niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- verklaart het klachtonderdeel dat ziet op het niet op de hoogte brengen van klaagster door de notarissen dat de opdracht door de bewindvoerder inmiddels is ingetrokken ongegrond;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.H. Lieber en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015 door de rolraadsheer.