ECLI:NL:GHAMS:2015:2028

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
200.163.962-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot opheffing van bewind en inschrijving in het openbare curatele- en bewindregister

In deze zaak gaat het om een verzoek tot opheffing van een bewind dat is ingesteld over de goederen van appellante, hierna aangeduid als [y]. Het bewind is in 2005 ingesteld en de bewindvoerder is [x]. Appellante is op 29 januari 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, die haar verzoek tot opheffing van het bewind op 31 oktober 2014 had afgewezen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 mei 2015 heeft appellante aangevoerd dat de gronden voor de onderbewindstelling niet langer aanwezig zijn, omdat zij al jaren schuldenvrij is en zij de indruk heeft dat zij door het bewind kansen misloopt, zoals vergoedingen voor haar studie of sportabonnement. De bewindvoerder heeft echter verklaard dat appellante niet in staat is om haar financiën zelf te beheren en dat het bewind noodzakelijk is om haar te beschermen tegen onverantwoorde uitgaven.

Het hof heeft overwogen dat appellante haar verzoek tot opheffing van het bewind onvoldoende heeft onderbouwd. Er zijn geen stukken overgelegd die haar huidige lichamelijke of geestelijke toestand onderbouwen, en haar stellingen dat zij schuldenvrij is en goed met haar situatie omgaat, zijn niet voldoende om aan te tonen dat de gronden voor het bewind niet meer aanwezig zijn. Het hof heeft vastgesteld dat appellante nog steeds zonder overleg met de bewindvoerder bestellingen doet op internet, wat aantoont dat zij onvoldoende inzicht heeft in haar financiële situatie.

Op basis van deze overwegingen heeft het hof de verzoeken van appellante in hoger beroep afgewezen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. De beslissing is gegeven door de rechters M.J. Leijdekker, M.F.G.H. Beckers en J.W. Brunt, en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 26 mei 2015
Zaaknummer: 200.163.962/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 3463054 BM VERZ 14-2103 MVH
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. P.P.J.L. Appelman te Alkmaar,

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante wordt hierna [y] genoemd.
1.2.
[y] is op 29 januari 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 31 oktober 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk 3463054 BM VERZ 14-2103 MVH.
1.3.
[y] heeft op 12 februari 2015 nadere stukken ingediend.
1.4.
De zaak is op 6 mei 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [y], bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw […], namens [x] (hierna: de bewindvoerder).

2.De feiten

[y] is geboren [in] 1963. Bij beschikking van 9 februari 2005 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [y] onder bewind gesteld, waarbij [x] is benoemd tot bewindvoerder.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van [y] tot opheffing van het bewind afgewezen. Voorts is op verzoek van de bewindvoerder bepaald dat (op de voet van artikel 1:436 lid 3 BW) het bij beschikking van 9 februari 2005 uitgesproken bewind wordt ingeschreven in het openbaar Curatele- en Bewind register.
3.2.
[y] verzoekt (naar het hof begrijpt), met vernietiging van de bestreden beschikking, primair het bewind op te heffen en subsidiair dat het verzoek van de bewindvoerder dat het bewind wordt ingeschreven in het openbare curatele- en bewindregister alsnog wordt afgewezen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
[y] stelt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek het bewind op te heffen heeft afgewezen. Volgens [y] zijn de gronden voor de onderbewindstelling niet langer aanwezig. Zij voert hiertoe aan dat zij al jaren schuldenvrij is. Zij heeft daarnaast de indruk dat zij door het bewind dingen misloopt, zoals een vergoeding voor haar studie of sportabonnement.
[y] stelt voorts dat de kantonrechter ten onrechte heeft bepaald dat het bewind wordt ingeschreven in het openbare curatele- en bewindregister. [y] ziet niet in waarom zij deze bescherming zou behoeven, dit is in de bestreden beschikking ook op geen enkele manier gemotiveerd.
[y] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij een (schriftelijke) opleiding stresscounseling volgt en dat zij voornemens is een eigen bedrijfje te starten. [y] heeft voorts verklaard dat zij ooit verslaafd aan drugs is geweest, maar dat zij inmiddels al twaalf jaar ‘clean’ is. Volgens [y] is het bewind ooit uitgesproken in het kader van de WSNP en is het na de beëindiging van de WSNP doorgelopen omdat [y] tevreden was met het bewind, maar nu wil zij graag een kans krijgen om zelfstandig haar financiën te regelen.
4.2.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij begrip heeft voor de wens van [y], maar dat zij [y] niet in staat acht zelf haar financiën te beheren. Volgens de bewindvoerder ontbreekt het [y] aan inzicht in haar financiën en vergeet zij regelmatig dingen of begrijpt ze zaken niet. De bewindvoerder heeft voorts verklaard dat [y] geen zaken misloopt door het bewind, de bewindvoerder heeft grondig uitgezocht voor welke vergoedingen en bijzondere bijstand [y] in aanmerking komt. De bewindvoerder is van mening dat de publicatie van het bewind van [y] noodzakelijk is in verband met de bestellingen die zij - nog steeds - op internet doet, welke bestellingen niet binnen haar budget passen. [y] heeft deze koopdwang niet onder controle, aldus de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft voorts opgemerkt dat toen zij bij [y] betrokken raakte er geen sprake (meer) was van een WSNP regeling.
4.3.
Op grond van (het met ingang van 1 januari 2014 gewijzigde) artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, lid 1 en lid 2 BW, dan wel ambtshalve.
4.4.
Het hof overweegt als volgt.
[y] heeft haar verzoek tot opheffing van het bewind nauwelijks onderbouwd. Zij heeft geen stukken overgelegd met betrekking tot haar lichamelijke en/of geestelijke toestand en zij heeft niet onderbouwd of en, zo ja, op welke wijze deze situatie is veranderd ten opzichte van 2005, toen voor het eerst het bewind werd uitgesproken. Ter zitting heeft [y] desgevraagd verklaard dat zij al jaren een uitkering ontvangt in verband met een verstandelijke beperking en dat zij onder behandeling is bij GGZ inGeest. Haar advocaat heeft desgevraagd ter zitting van het hof aangegeven niet op de hoogte te zijn van (de aard van) [y's] uitkering en van haar behandeling. Nu [y] voornoemde uitkering en hulpverlening ontvangt welke (mede) verband houden met haar geestelijke toestand, had het te meer op haar weg gelegen te onderbouwen dat de gronden die aanleiding hebben gegeven tot het instellen van het bewind thans niet meer aanwezig zijn. Haar enkele stellingen dat zij schuldenvrij is, het goed met haar gaat en zij de wens heeft om (financieel) op eigen benen te staan, kunnen niet als voldoende onderbouwing voor [y's] standpunt gezien worden. Nu [y] aldus tekort is geschoten in haar stelplicht, ziet het hof geen aanleiding een deskundige te benoemen, zoals ter zitting door de advocaat van [y] is voorgesteld.
Voorts stelt het hof op grond van het ter zitting verhandelde vast dat [y] onvoldoende inzicht heeft in haar financiële situatie. Zo heeft [y] verklaard dat zij verwacht over meer geld te beschikken wanneer het bewind wordt opgeheven, hetgeen niet strookt met de (door de bewindvoerder naar voren gebrachte) constatering dat het bewind [y] niets kost vanwege de bijzondere bijstand die zij hiervoor ontvangt.
Daarnaast is gebleken dat [y] nog steeds bestellingen doet op internet zonder deze van te voren met de bewindvoerder te overleggen en welke niet binnen het door [y] te besteden budget passen, hetgeen door [y] wordt erkend. Ook sinds de zitting bij de kantonrechter, op 24 oktober 2014, tijdens welke [y] heeft aangekondigd nooit meer via internet te zullen bestellen, heeft [y] weer vijf of zes bestellingen via internet gedaan. [y] is van mening dat de zaken die zij bestelt, waaronder een stereo installatie en handdoeken, noodzakelijk zijn, waarbij zij kennelijk niet inziet dat zij maar over een zeer beperkt budget beschikt en overleg met de bewindvoerder omtrent de besteding van dat budget noodzakelijk is. Dat [y] niet in de schulden is geraakt is dan ook te danken aan de voortdurende bemoeienissen van de bewindvoerder.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de gronden voor de onderbewindstelling niet langer aanwezig zijn en dat de noodzaak tot het bewind niet langer bestaat.
Gelet op het feit dat [y] nog steeds zonder overleg met de bewindvoerder bestellingen doet op internet acht het hof het voorts noodzakelijk dat het bewind is ingeschreven in het openbare curatele- en bewindregister. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de verzoeken van [y] in hoger beroep zal afwijzen en de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Leijdekker, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. J.W. Brunt in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.